Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0744

Zaaknummer

10-27

Inhoudsindicatie

Stelling van klager dat verweerder na hervatting van de comparitie mededeling heeft gedaan omtrent hetgeen tijdens de schorsing door de advocaat van klager als een voorwaarde om te komen tot een schikking is genoemd, is niet komen vast te staan. Klacht mist aldus feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

10-27

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

klager tegen

verweerder

1.

Bij brief van 24 april 2009 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen. Mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van genoemde orde, heeft de klacht onderzocht. Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen, heeft de deken bij brief van 2 maart 2010, ontvangen op 8 maart 2010, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de raad van discipline gebracht.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.

3.

Klager verwijt verweerder handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, meer in het bijzonder verwijt hij verweerder de inhoud van schikkingsonderhandelingen te hebben meegedeeld aan de rechter.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:

Klager heeft een werknemer op staande voet ontslagen op [….] 2001.

De werknemer heeft daartegen geageerd.

Verweerder is daarbij als advocaat van de werknemer opgetreden.

Bij tussenarrest van [….] 2004 is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven.

Bij arrest van [….] 2006 heeft het hof vervolgens klager veroordeeld tot doorbetaling van het overeengekomen loon tot [….] 2002 aan de werknemer. De werkgever heeft het arrest uitgevoerd en het verschuldigde loon, inclusief de opgelegde wettelijke verhoging van 20% en rente aan de werknemer uitgekeerd.

Tijdens deze procedure heeft de werknemer een tweede procedure tegen klager aanhangig gemaakt waarbij hij betaling van de overige emolumenten en misgelopen personeelscondities vorderde. In deze procedure is op [….] 2007 een tussenvonnis gewezen door de kantonrechter, tegen welk vonnis klager hoger beroep heeft aangetekend. Het hof heeft geoordeeld dat ook de betaling van overige emolumenten en misgelopen personeelscondities dient te worden gematigd tot [….] 2002.

In de tweede procedure bij de sector kanton van de rechtbank heeft op [….] 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden.

De comparitie is aangevangen met een bespreking van de feiten en het doornemen van de vordering van de werknemer. Vervolgens heeft de kantonrechter klager en de werknemer gevraagd of zij bereid waren buiten de zittingszaal te overleggen over een minnelijke regeling. In verband met dit overleg is de mondelinge behandeling geschorst.

Tijdens het overleg buiten de zittingzaal heeft de advocaat van klager aan verweerder meegedeeld dat een minnelijke regeling slechts mogelijk is indien de werknemer afstand doet van de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente. Omdat dit voor de werknemer niet aanvaardbaar was is geen regeling tot stand gekomen en is de comparitie voortgezet.

Nadat de zitting was hervat heeft de kantonrechter gevraagd of partijen tot een schikking waren gekomen.

Volgens klager heeft verweerder vervolgens het volgende aan de kantonrechter meegedeeld:

“[klager] wil dat mijn cliënt afstand doet van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, dit is voor mijn cliënt niet acceptabel.”

Daarna heeft de kantonrechter volgens klager haar voorlopig oordeel gegeven ten aanzien van de hoogte van een mogelijke vergoeding. Hierbij overwoog de kantonrechter de mogelijk toe te kennen vergoeding te verhogen met de wettelijke rente en een wettelijke verhoging. De advocaat van klager heeft toen het juridische standpunt ingenomen dat geen wettelijke rente en wettelijke verhoging toegekend zou moeten worden.

Vervolgens hebben partijen opnieuw buiten de zittingszaal getracht tot een vergelijk te komen hetgeen niet is gelukt.

Volgens verweerder heeft hij de gewraakte uitlating na de tweede schorsing gedaan. Toen had de advocaat van klager reeds ter zitting het juridische standpunt ingenomen dat de wijze van procederen met zich mee zou moeten brengen dat geen wettelijke rente en geen wettelijke verhoging zou moeten worden toegewezen althans ter zake een beperking zou moeten gelden. Voorts had toen de kantonrechter reeds haar voorlopig oordeel gegeven.

5.

Ter toelichting op zijn klacht heeft klager het volgende aangevoerd:

De mededeling van verweerder aan de kantonrechter is in strijd met gedragsregel 13 in welke regel is bepaald dat omtrent de inhoud van tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen niets mag worden meegedeeld aan de behandelend rechter zonder de toestemming van de advocaat van de wederpartij.

De door verweerder geschetste gang van zaken is niet juist.

De timing van zijn uitspraak is dusdanig dat deze niet gedaan is als reactie op het juridische standpunt van klager, maar enkel ziet op de eerste poging om tot een schikking te komen.

6.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

Hij is er van overtuigd dat de mededelingen die hij ter zitting heeft gedaan niet zien op schikkingsonderhandelingen.

Het is juist dat hij heeft meegedeeld dat een regeling niet tot stand kan komen als klager zich op het standpunt stelt dat geen wettelijke rente en wettelijke verhoging betaald hoeft te worden. Daarmee heeft hij gereageerd op een juridisch standpunt van klager.

Op de gang is over bedragen gesproken. Aan de kantonrechter hebben partijen slechts meegedeeld dat zij te ver uit elkaar zaten.

Hij onderschrijft het belang van gedragsregel 13.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

De door klager geschetste gang van zaken, te weten dat haar advocaat tijdens de eerste schorsing aan verweerder heeft meegedeeld dat de werknemer zijn vordering tot het toekennen van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente moet laten varen een voorwaarde is om te komen tot een schikking en dat verweerder na hervatting van de comparitie de gewraakte uitlating heeft gedaan is niet vast komen te staan.

Niet uitgesloten is dat verweerder zijn uitlating pas heeft gedaan nadat de advocaat van klager ook ter zitting het standpunt had ingenomen dat de werknemer geen recht heeft op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

Daarom mist de klacht feitelijke grondslag en is deze kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klager tegen verweerder is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 29 maart 2010 door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 29 maart 2010.

mr. M. F.J.N. van Osch

voorzitter