Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0549
Zaaknummer
R. 3281/09.113
Inhoudsindicatie
Onvoldoende zorgvuldigheid jegens wederpartij door het nemen van rechtsmaatregelen (beslag) uit naam van een juridische partij zonder zich te vergewissen van diens volmacht. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1 Bij ongedateerde faxbrief, ontvangen op 13 november 2008, heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 29 juli 2009.
1.2 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 7 december 2009. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen. Klager werd vergezeld van mr. A.E. Veerman, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft een pleitnotitie overgelegd met enkele producties. Met de overlegging van producties heeft klager ingestemd.
FEITEN
2.1 Bij overeenkomst van 26 januari 2005 heeft klager de complete inventaris van een te Rijswijk gevestigd café-restaurantbedrijf gekocht van mevrouw G. en de heer H.
2.2 Op zeker moment is over de betaling van een restant van de koopsom geschil ontstaan.
2.3 Verweerder heeft inzake het geschil de heer H. bijgestaan.
2.4 Verweerder heeft de hierna vermelde rechtsmaatregelen genomen uit naam van mevrouw G.
2.5 Op 18 december 2006 is naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek verlof verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van klager op de verkochte inventaris en op enkele aan klager toebehorende onroerende zaken.
2.6 Op 11 januari 2007 zijn de conservatoire beslagen gelegd.
2.7 Op 16 januari 2007 heeft verweerder de dagvaarding in de bodemprocedure doen uitbrengen.
2.8 In februari 2007 heeft verweerder aan de heer H. verzocht om overlegging van een machtiging van mevrouw G. voor het voeren van de gerechtelijke procedure tegen klager. Verweerder had daartoe een overeenkomst opgesteld.
2.9 Verweerder heeft van de heer H. een machtigingsovereenkomst van mevrouw G. ontvangen, waarop – naar later is gebleken – een digitaal gekopieerde handtekening van mevrouw G. is geplaatst.
2.10 Bij vonnis van 13 augustus 2008 heeft de rechtbank mevrouw G. niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard omdat het naar het oordeel van de
rechtbank ervoor gehouden moest worden dat mevrouw G. niet rechtsgeldig in het geding was verschenen.
2.11 Bij vonnis van 17 september 2008 is verweerder door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van klager zijn begroot op € 6.932,--
KLACHT
3.1 De klacht houdt in dat verweerder uit naam van mevrouw G. beslag heeft laten leggen op onroerende zaken en onder een notaris op een door of namens klager in depot gestort geldbedrag, zonder te beschikken over een deugdelijke machtiging van mevrouw G. om voor haar op te treden.
VERWEER
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.
Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden.
Onder omstandigheden dient de advocaat rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij van zijn cliënt.
5.2 Als vaststaand wordt aangenomen dat verweerder, na de beslaglegging ten laste van klager en het aanhangig maken van de bodemzaak, bij de heer H. heeft gevraagd om een machtigingsovereenkomst van mevrouw G. Ter zitting heeft verweerder de betreffende overeenkomst overgelegd. Ook staat vast dat op het vervolgens door de heer H. overhandigde stuk een digitaal ingescande handtekening van mevrouw G. is geplaatst. Niet is gebleken dat mevrouw G. daadwerkelijk machtiging heeft willen verlenen voor het nemen van rechtsmaatregelen tegen klager.
5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij door de jaren heen meerdere zaken voor de heer H. en mevrouw G. heeft behandeld die onder meer betrekking hadden op hun onderneming. Daarbij speelde de omstandigheid dat de zaak en de bijbehorende vergunningen en overeenkomsten werd gedreven op naam van mevrouw G. daar de heer H. op grond van zijn verleden niet in aanmerking dacht te kunnen komen voor het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen op eigen naam. Volgens verweerder waren de financiële middelen uitsluitend of vrijwel uitsluitend van de heer H. afkomstig.
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij beschikte over een machtiging van 15 januari 2005 van mevrouw G. aan de heer H. en dat om die reden het niet noodzakelijk was dat mevrouw G. de heer H. voor de procedure in 2007 nogmaals zou machtigen.
Verweerder heeft bevestigd dat de heer G. en mevrouw H. in de loop van 2005 hun affectieve relatie hebben verbroken en dat er problemen waren gerezen over een omgangsregeling.
5.4 Naar het oordeel van de Raad mocht verweerder bij het nemen van de rechtsmaatregelen in 2007 niet afgaan op de in januari 2005 door mevrouw G. aan de heer H. verleende machtiging. Deze was geformuleerd als “totale volmacht betreffende het pand aan de straat X te Rijswijk”. Deze volmacht had niet uitdrukkelijk betrekking op te nemen rechtsmaatregelen en de door verweerder ondernomen rechtsmaatregelen hadden betrekking op de verkoop van de inventaris en niet op het pand.
De Raad verwerpt derhalve het verweer dat verweerder bij het nemen van rechtsmaatregelen uit naam van mevrouw G. gelegitimeerd was door de volmacht uit januari 2005.
5.5 De Raad oordeelt verder dat verweerder, gelet op het belang van klager die door de beslagen werd getroffen, onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij het nemen van rechtsmaatregelen uit naam van mevrouw G.
Verweerder was ermee bekend dat de relatie tussen mevrouw G. en de heer H. in 2005 geëindigd was en dat er tussen hen problemen waren gerezen. De Raad neemt ook in aanmerking dat verweerder in de op zijn kantoorpapier opgestelde overeenkomst van volmacht van februari 2007 – waarop zoals gezegd de gescande handtekening van mevrouw G. staat – heeft opgenomen dat mevrouw G. aan de heer H. had laten weten dat zij met “deze zaak geen bemoeienis meer wenst te hebben”.
Daar niet gebleken is dat verweerder in die tijd enig contact met mevrouw G. heeft gehad, moet het ervoor worden gehouden dat hij deze informatie van de heer H. had verkregen.
5.6 In de gegeven omstandigheden heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door zich niet te vergewissen van de uitdrukkelijke, persoonlijk gegeven instemming van mevrouw G. met de te ondernemen rechtsmaatregelen.
Naar uit het vonnis in de door verweerder namens mevrouw G. aangespannen bodemprocedure blijkt, heeft de rechtbank geoordeeld dat mevrouw G. niet rechtsgeldig in het geding was verschenen.
5.7 Nu de klacht behelst dat verweerder de beslagmaatregelen heeft genomen zonder te beschikken over een deugdelijke machtiging van mevrouw G. om voor haar op te treden, brengt het voorgaande mee dat de klacht gegrond is.
MAATREGEL
6.1 Bij het bepalen van de maatregel neemt de Raad de aard en de ernst van de begane overtreding in aanmerking en voorts dat verweerder er blijk van heeft gegeven zich de problematiek van zijn fout te realiseren getuige het feit dat hij met de Deken in overleg is getreden over de vraag hoe hij zou moeten handelen.
De Raad acht de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
BESLISSING
7.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.S. Kamminga, mr. J.A. van Keulen, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2010.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.