Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1223

Zaaknummer

09-343U

Inhoudsindicatie

Klacht over eigenaar van het kantoor waar de eigen advocaat werkzaam was. Klager heeft zich bij de kantooreigenaar beklaagd over één van de aldaar werkzame advocaten. De kantooreigenaar zou klager daarbij onheus hebben bejegend. Klacht ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 7 december 2010

in de zaak 09-343U

___________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 16 december 2009 binnengekomen klacht van:

De heer

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 15 december 2009, door de raad ontvangen op 16 december 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 14 september 2010 in aanwezigheid van verweerder. Namens klager is zijn gemachtigde verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder heeft pleitnotities overgelegd, die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Deze hebben betrekking op deze zaak en op de zaak 09-342U tegen verweerders kantoorgenoot mr. B, die tegelijkertijd is behandeld. De door verweerder bij zijn pleitnota overgelegde produkties heeft de raad terzijde gelegd en zullen niet aan het klachtdossier worden toegevoegd, nu verweerder ter zitting niets heeft gezegd over het feit dat hij produkties wilde overleggen, zodat de voorzitter klagers gemachtigde niet in de gelegenheid heeft kunnen stellen daarop te reageren.

1.3 Verweerder heeft ter zitting van 14 september 2010 bezwaar gemaakt tegen het optreden van klagers gemachtigde als vertegenwoordiger van klager. Zoals de raad ter zitting - na beraad - heeft beslist en medegedeeld is de raad van oordeel dat klagers gemachtigde de heer H. ter zitting voor klager kon optreden. In de eerste plaats heeft de heer H. tijdens het vooronderzoek door de deken als gemachtigde van klager met de deken gecorrespondeerd. Voorts was de heer H. tijdens de eerste behandeling in de zaak tegen mr. B. samen met klager aanwezig en heeft hij namens klager het woord gevoerd. Voor zover verweerder bedoelt dat de heer H. ter zitting van 14 september 2010 wegens de afwezigheid van klager over een schriftelijke volmacht zou moeten beschikken geldt dat de raad dat in de geschetste omstandigheden niet nodig vindt. De raad is verder van oordeel dat – voor zover verweerder bedoeld heeft zich te beroepen op artikel 49 lid 3 Advocatenwet – er geen reden is om op grond van dat artikel in dit geval te beslissen dat de heer H. niet namens klager ter zitting zou kunnen optreden.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 38 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 15 december 2009 genoemde inventarislijst alsmede de aanvullende stukken genummerd 39 t/m 42 met bijlagen, brieven van verweerder van 23 en 26 april 2010 ter zake van verhindering op 27 april 2010 en een faxbericht met bijlagen van 8 september 2010 van mr. B. aan de raad.

2. Klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij klager onheus heeft bejegend in correspondentie en in een gesprek dat partijen hebben gehad naar aanleiding van de klacht van klager tegen een kantoorgenoot van verweerder, mr. B., die klagers zaak als advocaat behandelde.

3. Feiten

3.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2. Nadat klager al door diverse andere advocaten was bijgestaan heeft hij zich begin september 2008 gewend tot het advocatenkantoor waarvan verweerder eigenaar is. Mr. B., als advocaat op dat kantoor werkzaam, heeft klager bijgestaan in een verzekerings¬kwestie ter zake van een in 2004 ontstane brandschade aan een bedrijfspand van klager in Weesp, en in een appèlprocedure bij het gerechtshof te Arnhem tegen ene S. Tussen mr. B. en klager heeft zich in de aanloop naar een door mr. B.  voor klager tegen 27 april 2009 aanhangig gemaakt kort geding in de brandschadezaak een verschil van inzicht gemanifesteerd met betrekking tot dit kort geding en rondom de betaling van (voorschot)declaraties. Omtrent deze aangelegenheden is in de periode van 19 februari tot en met 28 april 2009 gecorrespondeerd middels e-mailberichten en brieven tussen klagers gemachtigde en mr. B., tussen verweerder en klagers gemachtigde en tussen verweerders zoon/kantoorgenoot en klagers gemachtigde (pagina 15 tot en met 42 klachtdossier). Mr. B. heeft zich uiteindelijk omstreeks 11 mei 2009 onttrokken aan de procedure bij het Hof te Arnhem en treedt ook overigens niet meer voor klager op. De onderhavige klacht en die tegen mr. B is door klager bij brief van 28 april 2009 ingediend.

3.3. Klager heeft zich blijkens de in 3.2 genoemde correspondentie tevens gewend tot verweerder als eigenaar van het kantoor waar mr. B. werkzaam was, om het gedrag van mr. B. ter discussie te stellen. Verweerders zoon/kantoorgenoot heeft onder meer bij brief aan klager van 27 april 2009 (pagina 29 klachtdossier) gereageerd. Voorts heeft hierover op 3 juli 2009 een gesprek plaats gevonden tussen klager en verweerder in een motel te Eemnes. Klagers gemachtigde was ook bij het begin van het gesprek aanwezig maar heeft zich op uitdrukkelijke wens van verweerder na korte tijd teruggetrokken. Op pagina 180 van het klachtdossier bevindt zich het door klagers gemachtigde geschreven verslag van dit gesprek aan de waarnemend deken te Utrecht, die het voorbereidend onderzoek in de onderhavige klachtzaak en die tegen mr. B. heeft gedaan. Blijkens het klachtdossier heeft verweerder in zijn volgende brief aan de waarnemend deken (pagina 219 klachtdossier) de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in dit gespreksverslag niet of nauwelijks betwist. In de pleitnota van verweerder punt 33 betwist verweerder summier een aantal punten uit dit verslag zijdens klager.

 

3.4. De waarnemend deken heeft in het kader van het vooronderzoek naar de klachten in deze zaak en die tegen mr. B. op 23 november 2009 een gesprek gehad met klager, zijn gemachtigde en mr. B. Het zijdens de waarnemend deken gemaakte gespreksverslag bevindt zich op pagina  240 tot en met 242 van het klachtdossier. Zoals hieruit blijkt is onder meer aan mr. B. en verweerder verzocht het dossier ter begroting van de declaraties in te dienen. In de brief van de deken aan de raad van 15 december 2009, waarbij de klachten tegen verweerder en mr. B. bij de raad zijn ingediend, schrijft de deken (pagina 5 klachtdossier) dat het kantoor van mr. B. heeft toegezegd het begrotingsverzoek uiterlijk 24 december 2009 te zullen indienen. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de raad van 27 april 2010 in de zaak 09-342U was op dat moment de zaak wel ter begroting aangemeld maar was het dossier nog niet op de door de Raad van Toezicht gewenste wijze aangeleverd.

 

4. Beoordeling

4.1. De klacht betreft de bejegening van klager door verweerder, zowel in correspondentie als in een gesprek dat partijen hebben gehad. Klager neemt het verweerder kwalijk dat hij hem zou hebben ontraden om een tuchtklacht in te dienen, nu er een goed contact zou zijn tussen de deken en verweerders kantoor.

4.2. Verweerder heeft betwist dat hij zich tijdens het gesprek met klager op 3 juli 2009 heeft gedragen zoals klager heeft aangevoerd, zij het dat verweerder in zijn betwisting niet heel gedetailleerd is geweest. Zo heeft verweerder niet ontkend dat hij er sterk op heeft aangedrongen dat klagers gemachtigde zich zou terugtrekken uit het gesprek op 3 juli 2009, hetgeen de gemachtigde vervolgens heeft gedaan. Voor zover in correspondentie op een eerder moment dan feitelijk is gerealiseerd met onttrekking door mr. B (omstreeks 11 mei 2009) of vermelding in het financiële registratiesysteem ‘Cardec’ (zie p. 29 en 234 klachtdossier) is gedreigd, is dat geschied door de zoon/kantoorgenoot van verweerder en niet door verweerder zelf, zodat deze gedragingen verweerder niet tuchtrechtelijk verweten kunnen worden.

Hoewel de raad op grond van de stukken van het klachtdossier en verweerders houding ter zitting enerzijds niet de indruk heeft gekregen dat verweerder zich ten opzichte van klager steeds welwillend en/of redelijk heeft gedragen is de raad anderzijds van oordeel dat er in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot de slotsom te kunnen komen dat verweerder zich in de communicatie met klager tuchtrechtelijk laakbaar heeft gedragen. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. A. de Groot, J.M. van de Laar, H.B. de Regt, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2010.

voorzitter             griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.