Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0781

Zaaknummer

B216-2009

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De grievende uitlatingen konden niet functioneel worden geacht in de gevoerde procedure over het straatverbod en zijn daarmee onnodig grievend. Klacht gegrond. Berisping

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

B 216 -2009 Klacht

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van

 

klaagster,

 

tegen

 

verweerder,

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het            arrondissement Breda de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen             toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

1.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 29 maart 2010, waarvoor  partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 1 februari 2010, waarbij        aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de             griffier tot 15 maart 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte    gesteld. Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

 

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

      Klaagster heeft een zoon welke is geboren uit een buitenechtelijke relatie. Al voordat     de relatie bekend werd hadden klaagster en haar ex-echtgenoot besloten om te             scheiden. Verweerder is advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster. Klaagster heeft          jegens haar ex-echtgenoot een kort geding procedure aanhangig gemaakt en heeft in      die procedure gevorderd de cliënt van verweerder een straatverbod op te leggen.

 

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht houdt het volgende in:

 

1.         Verweerder heeft zich als advocaat van de wederpartij onnodig grievend over  klaagster uitgelaten.

2.         Verweerder heeft in zijn pleitnota melding gemaakt van niet onderbouwde of      onbewezen aannames, zoals de passage: “Is in zijn eigen bed herhaaldelijk    structureel       met een andere man naar bed geweest.”

3.         Verweerder heeft feitelijke gegevens gepresenteerd waarvan hij wist dat deze    onjuist waren in de passages “Van een gewelddadige man was en is geen sprake”,         “Ook  van de mishandeling van X wordt hij vrijgesproken” en “Cliënt is zelfs geen    verdachte geweest van de onbewezen en blote aantijgingen.”

4.         Verweerder heeft over de gebeurtenissen rond het thuisbrengen van de zoon      feitelijke gegevens gepresenteerd waarvan hij wist dat deze onjuist waren.

5.         Verweerder heeft in zijn pleitnota melding gemaakt van niet onderbouwde of      onbewezen aannames over een stroom van beledigende sms’jes en e-mails.

 

3.2       Ter toelichting van de klacht is door klaagster het navolgende aangevoerd:

            Verweerder bedient zich van leugenachtige stellingen die hij niet kan onderbouwen en    die klaagster onnodig kwetsen. De wijze waarop verweerder zich over klaagster uitlaat is        respectloos en mensonwaardig.

 

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:

            Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten of dat hij onjuiste        gegevens heeft verschaft.

 

4.2       Ter toelichting van het verweer is door verweerder het navolgende aangevoerd:

            De informatie die verweerder heeft opgenomen in de pleitnota is afkomstig van zijn        cliënt. Verweerder heeft niet de intentie gehad klaagster onnodig te grieven dan wel zich        van leugens te bedienen. Verweerder wilde de Voorzieningenrechter inzicht geven in de            aard van de emoties van zijn cliënt en in de redenen van zijn fysieke geweld.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

5.1       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling             van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een      grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een  wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij             worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden         geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

            Klachtonderdelen 1 en 2

5.2       Vanwege de samenhang tussen de klachtonderdelen 1 en 2 zal de raad deze gezamenlijk           behandelen. De raad stelt vast dat verweerder in de pleitnotitie enkele grievende passages          heeft opgenomen, waaronder:

 

                        “Echter, het wordt nog erger dan het geestelijk beschadigen van de man en de                  kinderen alleen, als een vrouw zich daarbij niet tegen zwangerschap beschermt                    en dus haar echtgenoot niet beschermt tegen geslachtsziektes zoals chlamydia of                         zelfs HIV of AIDS. Dan breng je mensen in levensgevaar.”

 

                        “Misschien nog veel erger is het, als je door dit keiharde en gewetensloze                           handelen als man en kinderen ineens tot de ontdekking komt dat je de rest van je                 leven te maken hebt met ernstige geestelijke schade, omdat je vrouw je bloedeigen                 gezin heeft opgezadeld met het resultaat van haar eigen ontrouw.”

 

                        “(…) het feit dat de eigen auto van cliënt is afgebrand voor zijn woning. Zou                     X dat ook gedaan hebben? Cliënt weet het niet, maar heeft wel het fatsoen nu                        niet ook met onbewezen modder te gooien. Dat laten we wijselijk maar aan X                        over.”

 

                        “Is in zijn eigen bed herhaaldelijk structureel met een andere man naar bed                       geweest.”

 

5.3       De raad is van oordeel dat deze grievende uitlatingen niet functioneel kunnen worden     geacht in een kort geding procedure over een straatverbod en dat verweerder de             belangen van klaagster daarmee nodeloos en op een ontoelaatbare wijze heeft           geschaad. Ook bij de behandeling van de onderhavige klachtzaak, tijdens de             instructiefase bij de deken en vervolgens tijdens de mondelinge behandeling van de        raad, heeft verweerder de grievende stellingen over klaagster herhaald. Verweerder           heeft daarmee naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan hem in zijn         hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid overschreden.        Deze onderdelen van de klacht zijn derhalve gegrond.

 

            Klachtonderdeel 3

5.4       Verweerder heeft voorts in de pleitnotitie gesteld dat zijn cliënt was vrijgesproken van de           vernieling van de achterdeur alsook van de mishandeling van klaagster. Uit de      overgelegde stukken blijkt echter dat de cliënt van verweerder wel degelijk is         veroordeeld voor de mishandeling van klaagster. Het stond verweerder derhalve niet vrij             om in de procedure te stellen dat zijn cliënt was vrijgesproken van de mishandeling van klaagster nu verweerder wist althans behoorde te weten dat dit niet in overeenstemming was met de waarheid. Dit onderdeel van de klacht is derhalve eveneens gegrond.

 

            Klachtonderdelen 4 en 5

5.5       Vanwege de samenhang tussen de klachtonderdelen 4 en 5 zal de raad deze gezamenlijk           behandelen. Verweerder heeft de klachten van klaagster, dat verweerder feitelijk onjuiste     gegevens heeft gepresenteerd over de gebeurtenissen rond het thuisbrengen van de zoon          en in zijn pleitnota melding heeft gemaakt van niet onderbouwde of             onbewezen       aannames over een stroom van beledigende sms’jes en e-mails, betwist. Klaagster en    verweerder omschrijven beiden andere feiten en omstandigheden.

 

5.6       In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de             klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het        meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond            worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof  verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het             oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende        aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. De          klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve ongegrond.

 

5.7       De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond zijn en dat de  klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond zijn. De raad acht in deze een berisping een passende           maatregel.

           

6.         Beslissing

De raad verklaart de klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond en de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond en legt ter zake aan verweerder op een berisping.

 

 

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. L.W.M. Caudri, L.R.G.M. Spronken, J.D.E. van den Heuvel, R.G.A.M. Theunissen, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 31 mei 2010.

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                           mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                      voorzitter.

 

 

Verzonden op: 1 juni 2010

 

 1 juni 2010.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.