Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1196
Zaaknummer
M 145-2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Doorbetaling van aan de cliënt toekomende derdengelden mag niet afhankelijk worden
Inhoudsindicatie
gemaakt van de ondertekening van een machtiging tot verrekening.
Inhoudsindicatie
(gedeeltelijk) gegrond; berisping
Uitspraak
M 145 – 2010
Raad van Discipline
in het ressort ’s Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de deken
tegen
mr. Y
_____________________________________________________________________
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 30 juli 2010, door de raad ontvangen op 2 augustus 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht bij de raad een bezwaar tegen verweerder ingediend onder toezending van de in de inventarislijst genoemde stukken.
1.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010.
Ter zitting zijn de deken, de gemachtigde van verweerder en mevrouw L, administratief medewerkster bij het kantoor van verweerder verschenen.
2. De feiten
2.1. Door de Staat der Nederlanden is omstreeks augustus 2008 ten behoeve van een
cliënte van mr. X, voormalig kantoorgenoot van verweerder, een bedrag ad € 3.212,20 overgemaakt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Mr. X heeft zijn cliënte, verder te noemen klaagster, op 11 augustus 2008 laten weten dat het restantbedrag van € 3.212,20 op de derdengeldenrekening van zijn kantoor zou worden gestort. Hij liet haar tevens weten dat het bedrag beter op haar bankrekening kon worden overgemaakt, dan dat verweerder het bedrag in contanten kwam brengen, zoals klaagster wenste. Dat zou klaagster namelijk € 712,20 kosten. Klaagster heeft hierop niet gereageerd.
2.2. Mr. X heeft het kantoor van verweerder per 1 januari 2009 verlaten Verweerder heeft
op 29 mei 2009 aan klaagster bericht dat nog niet kon worden overgegaan tot betaling van de aan klaagster toekomende gelden omdat nog verrekening moest plaatsvinden, nu in een zaak van klaagster een toevoeging was aangetroffen en evenmin een factuur aan klaagster was verzonden. Op 29 mei 2009 werd aan klaagster een verklaring uitbetaling en machtiging verrekening toegezonden, met het verzoek deze volledig in te vullen en te retourneren. Klaagster was hiertoe niet bereid. Zij was van mening dat er niets te verrekenen viel omdat haar op basis van een toevoeging rechtsbijstand was verleend. Verweerder verzond op 23 juni 2009 een factuur ad € 500,- aan klaagster, alsmede nogmaals een verklaring uitbetaling en machtiging verrekening aan klaagster, met het verzoek deze volledig in te vullen en te retourneren. Verweerder liet klaagster weten niet tot uitbetaling te kunnen overgaan indien hij het derdenformulier niet retour ontving.
2.3. Klaagster heeft op grond van het bovenstaande op 4 maart 2010 een klacht ingediend tegen verweerder. De deken heeft partijen op 10 mei 2010 bericht dat zijn onderzoek had geleid tot zijn standpunt dat er voldoende redenen zijn om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder berichtte de deken bij brief dd. 11 mei 2009 bereid te zijn de zaak zo spoedig mogelijk af te wikkelen en verzocht de deken klaagster te bewegen akkoord te gaan met de verrekening ad € 500, - in verband met de hoge kosten van een begrotingsprocedure, waartoe hij anders gedwongen zou zijn. Verweerder heeft de deken bij brief dd. 18 mei 2010 bericht dat op 17 mei 2010 een bedrag van € 3.212,20 was overgemaakt op de bankrekening van klaagster. Klaagster heeft de deken bij brief gedateerd op 1 juli 2010, door de deken ontvangen op 23 juni 2010, bericht dat zij het niet meer aankon om de zaak voor te leggen aan de tuchtrechter. De deken heeft verweerder bij brief dd. 30 juli 2010 bericht de klacht als dekenbezwaar aan de raad van discipline voor te leggen.
3. Het bezwaar.
3.1 Het bezwaar bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Verweerder heeft een bedrag van € 3.212,20 dat een cliënte te goed had ondanks haar verzoek niet uitbetaald en van augustus 2008 tot 18 mei 2010 op zijn derdengeldrekening laten staan;
2. Verweerder heeft aan een cliënte een bedrag van € 500, - in rekening gebracht terwijl zij gefinancierde rechtshulp kreeg;
3. Verweerder heeft geen bericht aan cliënte gestuurd dat twee medewerkers van zijn kantoor het kantoor zouden verlaten.
4. Het verweer
4.1. Klaagster was een gewezen cliënte van een voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. X. Deze had verweerder opdracht gegeven nog geen betaling te doen, omdat klaagster te kennen had gegeven het bedrag in contanten te willen ontvangen en zij nog niet had gereageerd op de brief van mr. X, waarin hij aangaf dat het hem beter leek het bedrag over te maken in verband met de kosten die met de betaling in contanten aan het adres van klaagster gemoeid zouden zijn. Op 1 januari 2009 heeft mr. X het kantoor van verweerder verlaten. Op dat moment heeft verweerder het dossier in handen genomen, dus niet, zoals de deken stelt, al in augustus 2008.
Verweerder heeft diverse brieven aan klaagster verzonden, met het verzoek een derdenverklaring te ondertekenen. Bij het kantoor van verweerder worden geen derdengelden doorbetaald, zolang de betrokkene geen derdengeldenverklaring heeft ondertekend. Dit staat vermeld in de Algemene Voorwaarden van het kantoor van verweerder. De penningmeester dient er immers zorg voor te dragen dat degene die de gelden claimt ook daadwerkelijk de gerechtigde is.
4.2. Klaagster reageerde niet op de verzoeken van het kantoor van verweerder om (in eerste instantie uitsluitend) haar bankrekening aan het kantoor van verweerder door te geven. Het vermoeden bestond dat klaagster in een kliniek was opgenomen. Verder diende nog een regeling getroffen te worden over de uren diein een zaak van klaagster gewerk waren. Verweerder heeft ter zake een gematigde factuur ad € 500, - bij klaagster neergelegd. Deze vordering had niets van doen met de aan klaagster toekomende gelden. Dit blijkt ook uit het feit dat dit bedrag inmiddels door klaagster is voldaan.
4.3. Omdat er begin januari 2010 nog steeds geen afrekening had kunnen plaatsvinden, heeft verweerder op 11 februari 2010 tijdens een persoonlijk onderhoud met de deken gemeld dat hij een bedrag van € 3. 212,20 niet aan klaagster kon overboeken. Op 4 maart 2010 komt klaagster plotseling met een klachtschrijven, terwijl het een jaar lang niet was gelukt contact met haar te krijgen. Verweerder heeft de deken onverwijld bericht de gelden op de bankrekening van klaagster te zullen overmaken, zodra zij de derdengeldenverklaring zou hebben ondertekend. Verweerder heeft de deken verzocht te bewerkstelligen dat verrekend zou mogen worden.
4.4. Verweerder betwist dat hij eerst bereid zou zijn tot uitbetaling over te gaan, wanneer klaagster met terugwerkende kracht een machtiging tot verrekening zou ondertekenen. Dit is pertinent onjuist. Verweerder wenste enkel een derdengeldenverklaring getekend te krijgen, zodat het bestuur van de Stichting zich ervan kon overtuigingen dat diegene aan wie werd uitbetaald, ook diegene was die daartoe gerechtigd was.
5. Beoordeling van het bezwaar.
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Een advocaat mag zijn declaraties slechts verrekenen met gelden die hij voor zijn cliënt in depot houdt voor zover de cliënt daarmee uitdrukkelijk instemt.
5.2. Verweerder stelt dat hij enkel een ondertekende derdengeldenverklaring retour wenste
te ontvangen, alvorens tot betaling over te gaan. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat de door verweerder bedoelde verklaring naast een machtiging tot uitbetaling tevens een machtiging tot verrekening inhield. Dat door verweerder aan klaagster eerder enkel om ondertekening van een machtiging tot uitbetaling is verzocht heeft verweerder op geen enkele wijze aangetoond. De aan de raad overgelegde verklaring bevatte tevens een machtiging tot verrekening in algemene zin, waarmee klaagster klaarblijkelijk niet wenste in te stemmen.
5.3. De nota ad € 500,00 die verweerder later wenste te verrekenen, is eerst op 23 juni 2009 aan klaagster toegestuurd. Ter zitting is gebleken dat deze factuur niets te maken had met de zaak waarin aan klaagster toekomende gelden op de derdengeldenrekening waren overgemaakt. De factuur ad € 500,- werd in eerste instantie door klaagster betwist. Ter zitting is gebleken dat deze inmiddels door klaagster is voldaan.
5.4. Vast staat dat een aan klaagster toekomend bedrag van € 3.212,20 vanaf augustus 2008 tot mei 2010 op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder heeft gestaan. Als er al een patstelling was over de wijze van doorbetaling aan klaagster had het, in ieder geval vanaf 1 januari 2009, op de weg van verweerder gelegen deze te doorbreken en ervoor te zorgen dat de zaak met klaagster financieel werd afgewikkeld. Dit geldt temeer waar de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat klaagster psychische problemen had.Verweerder heeft geen correspondentie aan de raad overgelegd, waaruit blijkt dat hij zich met ingang van 1 januari 2009 heeft ingespannen om de zaak financieel met klaagster af te wikkelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken is enkel gebleken dat verweerder op 23 mei 2009 aan klaagster een verklaring uitbetaling en machtiging verrekening heeft toegezonden, met het verzoek deze volledig in te vullen en te retourneren. Op 23 juni 2009 werd in een andere zaak een factuur ad € 500,- aan klaagster toegezonden, die in eerste instantie door klaagster is betwist, omdat zij op basis van een toevoeging procedeerde.
5.5. Vast staat dat verweerder vanaf 1 januari 2009 verantwoordelijk was voor de financiële afwikkeling van de aan klaagster toekomende gelden en dat deze pas in mei 2010, na tussenkomst van de deken, tot doorbetaling van de aan klaagster toekomende gelden is overgegaan. Het verweer dat hij hiertoe niet eerder kon overgaan omdat klaagster naliet de derdengeldenverklaring te ondertekenen is onmogelijk, omdat verweerder had moeten beseffen dat zij dat niet deed omdat er ook een machtiging tot verrekening in die verklaring stond. Met die machtiging hoefde klaagster niet akkoord te gaan.Op die manier maakte verweerder de uitbetaling afhankelijk van een voorwaarde die hij niet mocht stellen.Dat valt hem tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen. De raad zal het eerste onderdeel van het bezwaar gegrond verklaren.
5.6. Dat verweerder een bedrag van € 500,- aan klaagster in rekening heeft gebracht, terwijl de werkzaamheden op basis van gefinancierde rechtshulp werden verricht, is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken. Nu het in het tweede onderdeel van het bezwaar verweten handelen van verweerder niet is komen vast te staan, zal de raad het tweede onderdeel van het bezwaar als ongegrond afwijzen.
5.7. Als niet althans onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder heeft nagelaten aan klaagster te berichten dat mr. X zijn werkzaamheden bij het kantoor van verweerder had beëindigd. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij de cliënten van een kantoorgenoot die het kantoor verlaat, daarvan op de hoogte stelt als die kantoorgenoot dat niet doet en hijzelf, zoals in dit geval, een zaak nog financieel met haar moet afwikkelen.Dit onderdeel van het bezwaar zal gegrond worden verklaard.
5.8. Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder zich zo ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.
6. Beslissing
De raad verklaart de onderdelen 1 en 3 van het bezwaar gegrond en legt verweerder ter zake op de maatregel van berisping.
De raad wijst onderdeel 2 van de klacht als ongegrond af.
Aldus gegeven door mr. P.M. Knaapen , voorzitter en mrs. I.E.M. Sutorius, Chr.M.J. Peeters, M.B.Ph. Geeraedts en L.R.G.M. Spronken, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2010.
Griffier voorzitter
Verzonden op: 6 december 2010.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
Per post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.