Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0580

Zaaknummer

09-303A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Advocaat wederpartij heeft zich met de door haar gebruikte terminologie in procedures over o.a. omgangsregeling met minderjarig kind niet onnodig grievend over klager als biologische vader  uitgelaten.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

 

 

 

BESLISSING d.d. 19 april 2010

in de zaak 09-303 A

___________________________

 

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

 

De heer

 

k l a g e r

 

tegen:

 

mevrouw mr.

 

v e r w e e r s t e r 

 

 

 

1                    Verloop van de procedure

1.1           Bij brief van 12 november 2009, door de raad ontvangen op 12 november 2009 (hetgeen niet mogelijk lijkt, zodat de raad ervan uit gaat dat de datumstempel van de griffie van de raad niet juist is), heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2           Bij beslissing van 8 december 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 december 2009 aan klager is verzonden.

1.3           Bij brief van 21 december 2009, door de raad ontvangen op 22 december 2009, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4           Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2010 in aanwezigheid van klager en verweerster, die werd bijgestaan door haar advocaat mevrouw mr. W.J. Eusman. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5           De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter en van de stukken waarop deze blijkens de tekst daarvan is gewezen en van het verzetschrift van klager van 21 december 2009.

2                    De klacht/het verzet

2.1           De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door zij mondeling en schriftelijk onnodig grievende uitlatingen over klager heeft gedaan, doordat zij onder meer:

-            (in pleitnota's) het insemineren "een schenking van lichaamsvloeistoffen" heeft genoemd en daarmee "het zijn" van het minderjarige kind en klager als vader heeft gebagetelliseerd;

-            heeft gesteld dat het kind dient te worden gezien als uitkomst van een soort donatie.

 

2.2           De wijze waarop klager aldus wordt aangesproken door verweerster ervaart hij als kwetsend, laakbaar en geen recht doend aan een voor hem duidelijke situatie.

2.3           Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter in zijn beslissing heeft aangegeven dat de uitlatingen van verweerster binnen de maatstaven/vrijheden vallen die zij als advocaat van de wederpartij heeft, terwijl het klager onduidelijk is waar en hoe deze maatstaven en vrijheden zijn geformuleerd.

3                    Feiten

Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

 

3.1           Verweerster is de advocaat van klagers wederpartijen, mevrouw X en haar partner mevrouw Y. Mevrouw X is zwanger geworden door kunstmatige inseminatie met het zaad van klager. Uit deze zwangerschap is in 2000 een kind geboren. Het kind verblijft sinds de geboorte bij mevrouw X en mevrouw Y. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit. Partijen zijn verwikkeld (geweest) in procedures over de erkenning van en de omgangsregeling met het minderjarige kind.

4                    Beoordeling van het verzet/de klacht

4.1           De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling van de klacht heeft gehanteerd is door het hof van discipline, de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht, specifiek geformuleerd voor de beoordeling van zaken als de onderhavige, waarin een klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Volgens deze vaste rechtspraak van het hof komt aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (ii) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (iii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2           De voorzitter heeft voor de beoordeling van de klacht dan ook de juiste maatstaf gehanteerd.

4.3           Voor zover klager het voorts niet eens is met de uitkomst van de toets door de voorzitter, overweegt de raad hij met de voorzitter van oordeel is dat de uitlatingen van verweerster, gemeten naar genoemde maatstaf, in tuchtrechtelijke zin niet onnodig grievend zijn. Evenals de voorzitter, is de raad van oordeel dat verweerster met de wijze waarop zij in de civielrechtelijke procedures tegen klager de stellingen van haar cliënten naar voren heeft gebracht binnen de grenzen van de vrijheid is gebleven, die haar toekomt in het kader van de belangenbehartiging van haar cliënten

4.4           De raad overweegt voorts dat klager verweerster in feite verwijt dat zij namens haar cliënten het standpunt uitdraagt, dat klager niet de juridische vader is van het kind. Dit standpunt, wat daarvan zij, betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en zijn wederpartijen verdeeld houdt. Zoals de voorzitter heeft overwogen, is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen en niet aan de tuchtrechter.

4.5           Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat het door klager ingestelde verzet niet kan slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.6           Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

 

-            verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. M.W. Schüller, mr. M.L.F.J. Schyns en mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2010.

 

 

voorzitter                                                                               griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-            de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.