Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-10-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1465
Zaaknummer
5724
Inhoudsindicatie
Verweerder sommeerde klager ( OvJ) vervolging van zijn cliënt te staken en anders aangifte van laster tegen klager te doen en stelde klager hiervan vervolgens later op de hoogte dan de pers. Dit viel binnen de beleidsvrijheid van de advocaat. klacht ongegrond.
Uitspraak
15 oktober 2010
No. 5724
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder
tegen:
klager.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 februari 2010, onder nummer 09-186U, aan partijen toegezonden op 2 februari 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 februari 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager sub 1.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 augustus 2010, waar klager, bijgestaan door mr. H. en verweerder zijn verschenen. Voorts zijn verschenen X., plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Zutphen, alsmede een vertegenwoordigster van het parket van de procureur-generaal.
2.4 In eerste aanleg is tegen verweerder tevens een klacht ingediend met identieke inhoud als de klacht van klager door mr. Y., plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Zutphen. Laatstgenoemde is in de bestreden beslissing niet-ontvankelijk in deze klacht verklaard. Namens de hoofdofficier van justitie heeft mr. K. van het arrondissementsparket Zutphen het hof op 30 juni 2010 geschreven dat hij afziet van een reactie op de appelmemorie en dat hij het eerder ingenomen standpunt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht van de heer Y. handhaaft. Omdat Y. voornoemd echter van de beslissing van de raad geen hoger beroep heeft ingesteld, wordt hij in dit hoger beroep niet als procespartij beschouwd en zal het standpunt van K. voornoemd niet worden besproken.
3. De klacht
3.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder aangifte heeft gedaan van laster tegen klager persoonlijk, dat hij hierover via de pers heeft gecommuniceerd en zich in de media persoonlijk tegen klager heeft gericht, terwijl daarvoor in de betreffende fase van het onderzoek geen enkele aanleiding was.
3.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerder volgens klager de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
- op 1 april 2008 zijn in het kader van een regionaal opsporingsonderzoek (genaamd M.) doorzoekingen verricht op diverse adressen en zijn goederen in beslag genomen, onder andere bij de heren K. en J., de latere cliënten van verweerder;
- diezelfde dag heeft de politie Regio Noord- en Oost – Gelderland een persbericht doen uitgaan waarin onder meer is vermeld:
- “Politie en OM leggen beslag op auto’s, boot, geld en vuurwapens. De politie heeft vanochtend, dinsdag 1 april, bij een uitgebreid onderzoek naar handel in softdrugs, doorzoekingen verricht in 21 woningen en bedrijfspanden in Apeldoorn, Putten, Nijkerk en Breda. Hierbij zijn onder meer enkele dure privé-auto’s, een plezierjacht, een aanzienlijk geldbedrag, enkele plasmaschermen, een schilderij, kostbare horloges en een zestal vuurwapens in beslag genomen. In één bedrijfspand was een hennepdrogerij in bedrijf. De drogerij is ontmanteld en de goederen inclusief de aangetroffen henneptoppen worden vernietigd. In verband met het onderzoek zijn twee mannen in de leeftijd van 29 en 32 jaar en afkomstig uit Apeldoorn, aangehouden en voor nader onderzoek ingesloten. Zij worden verdacht van overtreding van de Opiumwet. De politie verricht tegelijkertijd ook een nader onderzoek naar het mogelijk witwassen van illegaal verkregen gelden. Meer aanhoudingen worden de komende tijd niet uitgesloten.”
- de in voormeld persbericht genoemde twee mannen van 29 en 32 jaar zijn niet de latere cliënten van verweerder;
- nadat verweerder zich als raadsman namens zijn cliënten stelde en het tot dan voorhanden zijnde schaduwdossier ontving, schreef verweerder klager in zijn hoedanigheid van officier van justitie op 21 mei 2008 onder meer:
- “(…) Na lezing van de processen-verbaal met de bewijsstukken, bericht ik u namens cliënt J. dat hier sprake is van laster. Ik zal zonodig wegens opdracht van mijn cliënt daarvan aangifte doen tegen u. De grondslag van de verdenking van witwassen zou voortvloeien uit grootschalige handel in hennep of hennepproducten. Ik heb vastgesteld dat dit onderzoek ongeveer 2 jaar heeft geduurd en in ieder geval 1 jaar als voorbereidend onderzoek. In die periode moet op enig moment het vermoeden vorm hebben gekregen, dat hier sprake is van hennephandel. Zulks blijkt op geen moment uit de ter beschikking gestelde stukken. Na een zo lange onderzoeksperiode is uitgesloten dat op geen enkel moment de politie niet op een concrete hennephandel zou zijn gestuit. Bij een weekomzet van € ….,- is uitgesloten dat nooit enig concrete handel is vastgesteld. Indien K. zoals de CIE-informatie vermeldt, wekelijks honderden kilo’s natte weed op zou kopen, moet die ergens vandaan gekomen zijn en moet ook ergens heen gegaan zijn en van beide trajecten is op geen enkel moment gebleken. Soortgelijke onwaarschijnlijke CIE-informatie komt ook voor in de zaak van de heer J. (…) .. naar het oordeel van cliënt is hier sprake van laster, die geen ander doel dient dan zijn positie in de samenleving te ondermijnen en zijn bedrijfsmatige bezigheden ten gronde te richten. (…) Onder deze omstandigheden acht ik het dan ook volstrekt onverantwoord dat u voort zal gaan met cliënt lastig te vallen. Gezien zijn belang verzoek ik u mij dan ook binnen 4 dagen na dagtekening van deze fax te berichten dat u afziet van verdere vervolging van cliënt, bij gebreke waarvan ik mij namens cliënt vrij acht de Rechtbank te verzoeken op de voet van art. 36 Strafvordering te beslissen dat de zaak is beëindigd en zoals bovenvermeld aangifte tegen u te doen wegens laster. (..)”
- bij brief van 4 juni 2008 heeft verweerder namens zijn cliënten K. en J. aangifte gedaan van laster tegen klager in zijn hoedanigheid van officier van justitie, verbonden aan het parket Zutphen. In de aangifte schrijft verweerder onder meer: “dat aangevers van oordeel zijn dat opzettelijk in omloop brengen van geschriften als processen-verbaal, waarvan (hof: klager) weet dat het volhouden van die vervolging aangevers direct in hun belangen raakt, wetende dat die informatie onjuist is, laster oplevert. (…)”
- diezelfde dag heeft verweerder deze aangifte per telefax aan het ANP doen toekomen, zodat het ANP eerder dan klager op de hoogte was van de aangifte. Het ANP heeft die drie persberichten doen uitgaan. Het eerste om 15.01 uur luidde:
- “Advocaat doet aangifte tegen officier. Strafpleiter (hof: verweerder) heeft woensdag namens twee cliënten aangifte gedaan tegen de Zutphense officier van justitie mr. (hof: volgt de volledige naam van klager). Volgens (hof: verweerder) maakt de magistraat zich schuldig aan laster jegens twee mannen die worden verdacht van het op grote schaal witwassen van geld dat is verdiend in de wiethandel. (Hof: verweerder) stelt dat na twee jaar onderzoek is gebleken dat die verdenking op geen enkele manier stand kan houden. Volgens het OM zouden de twee verdachten een kwart miljoen euro per week winst maken, zegt (hof: verweerder). “Als dat ook maar iets van waar zou zijn, zou dat allang uit het onderzoek gebleken moeten zijn. Niets van dat al.”
- het tweede persbericht om 15.22 werd aangevuld met de zin: “Officier (hof: naam klager) zet de zaak tegen de twee mannen tegen beter weten in door, meent (hof: verweerder). Het in omloop brengen van stukken waarvan de officier weet dat de inhoud onjuist is, kwalificeert de raadsman als laster. De strafvervolging brengt zijn cliënten maatschappelijk in de problemen, aldus (hof: verweerder).”
- in het derde persbericht dat om 16.36 uur is uitgebracht is vermeld dat de naam van de officier van justitie op verzoek van het betrokken parket is verwijderd. Voorts is aan het persbericht de navolgende zin toegevoegd: “Het OM in Zutphen laat weten dat het de aangiftebrief van advocaat (hof: verweerder) nog niet heeft gezien. Het parket zal de aangifte behandelen zoals iedere andere aangifte, aldus een woordvoerster, en zich voor het overige onthouden van een publieke reactie.”
- de verzoeken die verweerder voor zijn cliënten bij de rechtbank heeft ingediend strekkende tot beëindigd verklaren van de zaak, zijn afgewezen.
5. De beoordeling
5.1 De raad heeft in de bestreden beslissing onder meer overwogen dat wat er verder zij van de aangifte wegens laster, verweerder zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door de zaaksofficier in het ANP bericht met naam en toenaam te noemen en hem daarmee persoonlijk aan te vallen. Naar het oordeel van de raad was deze handelwijze onnodig op de persoon gericht en aldus niet verenigbaar met de gerechtvaardigde bijdrage die advocaten behoren te leveren aan het handhaven van het vertrouwen van het publiek in de gerechtelijke autoriteiten. Om die reden is de raad van oordeel dat verweerder met de gedane uitlating de grenzen van zijn uitingsvrijheid als advocaat heeft overschreden. Ook de volgorde waarin verweerder heeft gehandeld acht de raad laakbaar. Tegen deze overwegingen richt zich het hoger beroep van verweerder. Verweerder stelt dat zijn cliënten wilden dat hij de aangifte wegens laster zou doen en dat een advocaat slechts een gerechtvaardigde wens van zijn cliënten niet inwilligt indien wet of regel zich daartegen verzetten. Verder stelt hij dat een officier van justitie een publiek figuur is die reeds op grond daarvan het risico loopt in de openbaarheid te worden genoemd, nog daargelaten dat het niet zijn beslissing is geweest om de officier van justitie met naam en toenaam in het verspreide persbericht te noemen, doch die van het ANP.
5.2 Klager omschrijft de kern van zijn bezwaren tegen het optreden van verweerder als volgt:
• aangifte tegen een officier van justitie wegens laster op grond van een andere opvatting over vervolgingsbeleid doe je niet;
• het informeren van het ANP over zodanige aangifte doe je al helemaal niet;
• laat staan met vermelding van naam en toenaam van de betreffende officier van justitie;
• en in ieder geval niet op zodanige wijze dat het ANP eerder dan de officier van justitie/het parket van de aangifte op de hoogte is, waardoor laatstgenoemde(n) ook niet de kans heeft (hebben) inhoudelijk te reageren.
5.2 Aan het hof ligt ter beantwoording voor de vraag of verweerder ter zake van het in de klacht omschreven handelen tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Uitgangspunt is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen eerst sprake kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert. Het tuchtrecht dient er derhalve niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Het in een strafrechtelijk onderzoek c.q. strafzaak optredend lid van het openbaar ministerie (hierna: OM) is de natuurlijke tegenspeler van de in dat onderzoek/die strafzaak voor de verdachte optredende advocaat. De door het lid van het OM verdedigde belangen staan – zo niet altijd dan toch heel vaak – haaks op de belangen die door de advocaat van de verdachte worden verdedigd. In die rol mag een advocaat kritiek uiten op het functioneren van de justitiële autoriteiten, waaronder het OM, waarbij de advocaat zich wel dient te onthouden van persoonlijke aanvallen op leden van het OM.
5.3 In de onderhavige zaak verwijt klager verweerder dat deze de aangifte van laster tegen hem persoonlijk heeft gedaan, daarover via de pers heeft gecommuniceerd en zich in de media persoonlijk tegen hem heeft gericht terwijl daartoe in de betreffende fase van het onderzoek geen enkele aanleiding was. Vast staat dat de betreffende aangifte van laster is gericht tegen “de officier van justitie S. (hof: naam verweerder voluit in aangifte) in Zutphen”. Dat betekent dat de aangifte is gericht tegen klager in zijn hoedanigheid van officier van justitie. Van een aanval op de persoon van klager door verweerder is dan ook geen sprake. Dat in de aangifte expliciet de naam van klager is genoemd, maakt dit niet anders, reeds omdat een aangifte tegen een niet nader omschreven natuurlijk persoon of rechtspersoon in het Nederlands rechtsstelsel zinloos is. Naar aanleiding van het desbetreffend betoog van klager voegt het hof hieraan nog toe dat verweerder geen aangifte tegen klager heeft gedaan "op grond van een andere opvatting over vervolgingsbeleid", maar, zoals verweerder heeft gesteld, naar aanleiding van hetgeen hem uit het toegezonden schaduwdossier was gebleken en het onder de feiten geciteerde en door de politie Regio Noord- en Oost-Gelderland uitgebrachte persbericht. Of op het moment dat verweerder deze aangifte deed daartoe geen enkele aanleiding was, kan het hof niet beoordelen wegens gebrek aan informatie. Bovendien komt de advocaat in dit kader, zoals hiervoor overwogen, een ruime mate van vrijheid toe.
5.4 Voor het feit dat klager van de door verweerder tegen hem ingediende aangifte pas op de hoogte is geraakt nadat het persbericht door het kantoor van verweerder naar het ANP was gestuurd, heeft verweerder zijn excuses aangeboden, zodat niet in geschil is dat deze gang van zaken niet juist is. Deze tekortkoming is evenwel niet van dien aard dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.5 Uit het vorenstaande volgt dat het hof de beslissing waarvan beroep zal vernietigen en de klacht alsnog ongegrond zal verklaren.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 februari 2010 en genomen onder nummer 09-186U;
en opnieuw rechtdoende;
- verklaart de door klager ingediende klacht alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans en W.K. van Duren, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.