Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0258
Zaaknummer
5471
Inhoudsindicatie
Verweerder trad op voor wederpartij klager in echtscheiding. Verweerder stuurde referteverklaring met legalisatie zonder gesprek met klager gevoerd te hebben of de klager hiervoor uit te nodigen. Gegrond. Berisping
Uitspraak
15 januari 2010
No. 5471
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerster,
tegen:
klaagster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: raad) van 24 maart 2009, onder nummer 08-238U, aan partijen toegezonden op 24 maart 2009, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster de onderdelen a en f gegrond zijn verklaard, de onderdelen b, c, d, e en g ongegrond zijn verklaard en als maatregel een berisping is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 april 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een e-mailbericht van klaagster van 4 mei 2009.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld in zijn openbare zitting van 9 november 2009, waar verweerster is verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in dat verweerster:
a) bij brief van 17 oktober 2005 klaagster een referteverklaring heeft toegezonden met het verzoek deze te ondertekenen, zonder klaagster eerst te spreken en zonder zich ervan te vergewissen dat klaagster advocatuurlijke bijstand had;
b) in de periode april - september 2006 niet reageerde op brieven en documenten, toegezonden door de advocaat van klaagster;
c) klaagster op kosten heeft gejaagd door steeds nieuwe vragen aan de advocaat van klaagster te stellen;
d) overleg over een regeling in der minne uit de weg is gegaan in de periode april - juli 2006 en tevens moeilijk bereikbaar is geweest voor klaagster (of haar advocaat);
e) haar pleitnota tijdens een zitting op 5 december 2006 niet aan de advocaat van klaagster heeft aangeboden;
f) een voorstel dat de advocaat van klaagster deed aan de cliënt van verweerster heeft doorgestuurd aan het hof;
g) onnodige grievende uitlatingen heeft gedaan over klaagster.
Door aldus te handelen heeft verweerster volgens klaagster de norm neergelegd in artikel 46 advocatenwet overschreden.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Verweerster heeft de heer M. bijgestaan in diens echtscheidingsprocedure tegen klaagster. Na geraadpleegd te zijn door de heer M. heeft verweerster bij brief van 17 oktober 2005 onder meer het volgende aan klaagster geschreven:
“Naar ik van cliënt heb begrepen, wenst u zich niet tegen de door hem gevraagde echtscheiding te verzetten. Indien dat juist is, verzoek ik u bijgesloten referteverklaring door u ondertekend, en voorzien van een kopie van uw paspoort of rijbewijs aan mij te retourneren”.
4.3 De bijgesloten, op naam van klaagster gestelde referteverklaring hield in dat klaagster verklaarde kennis te hebben genomen van een verzoekschrift tot echtscheiding van haar echtgenoot. De referteverklaring bevatte de volgende passage:
“Ondergetekende verzet zich niet tegen de verzochte echtscheiding. Ondergetekende zal geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank reeds voor afloop van vermelde verweertermijn beslist op het genoemde verzoekschrift. Ondergetekende machtigt mr. … (verweerster) om deze verklaring over te leggen aan de Rechtbank”.
Onderaan deze referteverklaring was een door verweerster te ondertekenen passage opgenomen, luidende:
“Mr. … (verweerster) verklaart hierbij het hiervoor genoemde scheidingsverzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring, voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt”.
4.4 Bij brief van 17 november 2005 heeft verweerster klaagster gerappelleerd om te reageren op haar brief van 17 oktober 2005 dan wel de referteverklaring te ondertekenen en te retourneren.
4.5 Klaagster heeft de referteverklaring niet ondertekend, waarna tussen de heer M. en klaagster uitvoerig – en hoogoplopend – is geprocedeerd. Tijdens de procedure hebben verweerster en de advocaat van klaagster klachten tegen elkaar ingediend, die naderhand weer zijn ingetrokken.
4.6 In een hoger beroep procedure bij het gerechtshof te Amsterdam heeft verweerster op 25 oktober 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend. Daarbij heeft verweerster een tamelijk uitvoerige aan haar gerichte fax van de advocaat van klaagster van 9 oktober 2007, waarin een regelingsvoorstel was opgenomen, overgelegd.
4.7 Tussen klaagster en de heer M. is een schikking getroffen, die een einde maakte aan de echtscheidingszaak.
5. De beoordeling
5.1 Met betrekking tot de klacht in het algemeen:
De raad heeft terecht overwogen dat het hier gaat om een klacht – waarvan in hoger beroep nog slechts de onderdelen a en f aan de orde zijn – welke gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij en dat daarom de maatstaf heeft te gelden dat deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomen om de belangen van zijn of haar cliënt te behartigen op een wijze die hem of haar goed dunkte. Deze vrijheid is overigens niet onbeperkt en kan, gelet op eerdere uitspraken van het hof, onder meer ingeperkt worden wanneer de advocaat zich bij de behartiging van de belangen van zijn of haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a:
Verweerster heeft, zoals de raad terecht heeft overwogen, door het toezenden van haar brief van 17 oktober 2005 en de rappelbrief van 17 november 2005 aan klaagster getracht een handtekening onder een referteverklaring te bewerkstelligen zonder in een gesprek te verifiëren of klaagster het eens was met de echtscheiding en de daaruit voortvloeiende gevolgen. Ten onrechte vermeldt de verklaring dat verweerster dat wel heeft gedaan, terwijl uit niets blijkt dat verweerster geprobeerd heeft met klaagster in overleg te treden, voordat klaagster de verklaring zou ondertekenen. Het is het hof niet gebleken dat verweerster klaagster heeft uitgenodigd om de door de heer M. gewenste echtscheiding en het echtscheidingsverzoek met haar te bespreken. Daarenboven vermeldt de referteverklaring – opnieuw ten onrechte – dat verweerster de handtekening van klaagster gelegaliseerd heeft.
De raad heeft geoordeeld dat hierdoor de belangen van klaagster zijn geschaad. Het hof komt tot het oordeel dat dit niet zo is, nu klaagster de referteverklaring niet heeft ondertekend. Wat verweerster echter wel moet worden aangerekend is, dat zij met voorbijgaan aan de belangen van klaagster geprobeerd heeft met een referteverklaring, die de werkelijkheid geweld aandeed, een snelle en probleemloze echtscheiding voor haar cliënt te bewerkstelligen. Dit is een handeling ten opzichte van een wederpartij, welke een behoorlijke advocaat niet betaamt.
Het hof acht dit klachtonderdeel, met verbetering van de motivering, dan ook gegrond. De daartegen gerichte grieven falen.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel f:
Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad. De daartegen gerichte grieven worden verworpen.
5.4 Met betrekking tot de maatregel:
De raad heeft de maatregel van een berisping opgelegd, mede omdat verweerster blijk zou hebben gegeven van onvoldoende kennis van de inhoud van de gedragsregels. Deze onvoldoende kennis is echter niet aan het hof gebleken. Niettemin acht het hof een berisping passend en geboden, gelet op de ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen en ook gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerster.
6. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 maart 2009, gewezen onder nummer 08-238U.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Zwitser-Schouten, voorzitter, mrs. P. Heidinga, P.M.A. de Groot-van Dijken, G.R.J. de Groot en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.