Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0954

Zaaknummer

10-030U

Inhoudsindicatie

 Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter gewend terwijl de zaak reeds voor arrest stond. Verweerder heeft geen juiste afweging gemaakt tussen de belangen van zijn cliënt enerzijds en de binnen de advocatuur geldende normen anderzijds. Klacht gegrond, geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 31 augustus 2010

in de zaak 10-030U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 januari 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 13 oktober 2009 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

1.2 Bij brief van 21 januari 2010, welke door de raad is ontvangen op 22 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam van 21 juni 2010 in aanwezigheid van partijen.

1.4 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 12, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

 

De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter heeft gewend terwijl de zaak reeds voor arrest stond.

2.2 Door aldus te handelen heeft verweerder volgens klaagster de norm, zoals deze is neergelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.

Feiten

3.1 Klaagster heeft als appellant een procedure gevoerd tegen haar ex-echtgenoot bij het hof Leeuwarden waarbij klaagster werd bijgestaan door een advocaat. De ex-echtgenoot van klaagster werd bijgestaan door verweerder.

3.2 Nadat partijen het hof om arrest hadden gevraagd heeft verweerder op 9 oktober 2009 een H10-formulier aan het hof gestuurd met het verzoek overlegging van een nadere productie toe te staan. Verweerder heeft dat verzoek toegelicht met de stellingen dat, zakelijk weergegeven, de productie de (in de procedure) ingenomen stellingen zou kunnen ondersteunen, dat de productie lange tijd onvindbaar was en dat klaagster van het bestaan en de inhoud ervan op de hoogte zou zijn. Verweerder heeft de productie niet met het H10-formulier meegezonden aan het hof. Verweerder heeft een kopie van het H10-formulier op 9 oktober 2009 aan de advocaat van klaagster gestuurd, eveneens zonder daarbij de productie mee te zenden.

3.3 De advocaat van klaagster heeft op 11 oktober 2009 een H14-formulier aan het hof gestuurd om bezwaar te maken tegen het door verweerder ingediende verzoek. De advocaat van klaagster heeft op dezelfde datum een kopie van het formulier aan verweerder gezonden met de mededeling dat verweerder haar geen toestemming had gevraagd zich tot de rechter te wenden en dat die toestemming ook niet (alsnog) zou worden verleend. De advocaat van klaagster heeft in die brief aan verweerder verzocht het verzoek in te trekken.

3.4 Verweerder heeft het verzoek niet ingetrokken. Het hof heeft naar aanleiding van het verzoek en het daarna door de advocaat van klaagster gemaakte bezwaar besloten de overlegging van de nadere productie te weigeren.

De beoordeling van de klacht

4.1 De raad overweegt dat het een advocaat niet is geoorloofd zich in een aanhangig geding, en nadat om een uitspraak is gevraagd, zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Nu partijen om arrest hadden verzocht was het doen van een verzoek om overlegging van een productie aan het hof in beginsel ongeoorloofd. Daar doet niet aan af dat het verzoek niet rechtstreeks aan de behandelend raadsheren maar aan de rolrechter is gezonden. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is ook een rolrechter een rechter als bedoeld in de voor advocaten geldende gedragsregel 15.

4.2 De raad overweegt voorts dat slechts bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat in een dergelijk geval van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid geen sprake is. Hoewel verweerder eerst nadat in de zaak om arrest was verzocht de beschikking kreeg over de betreffende productie, het belang van zijn cliënt vorderde dat de productie alsnog zou worden ingebracht en hij de productie niet daadwerkelijk aan het hof heeft gestuurd, is de raad van mening dat verweerder geen juiste afweging heeft gemaakt tussen de belangen van zijn cliënt enerzijds en de binnen de advocatuur geldende normen anderzijds. De raad weegt bij dat oordeel mee dat verweerder zijn verzoek aan het hof uitvoerig heeft gemotiveerd en inhoudelijk op de kwestie is ingegaan. Hoewel de productie niet bij het verzoek aan het hof is meegestuurd is het verzoek daardoor wel gekleurd aan het hof gepresenteerd. Verweerder heeft bovendien de kans gekregen het verzoek in te trekken maar van die mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. De raad oordeelt de klacht gegrond.

Maatregel

4.3 Hoewel de klacht op zich gegrond is, acht de raad de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen gering. Het hof heeft bovendien besloten het verzoek van verweerder niet te honoreren en verweerder heeft ter zitting aangegeven het klachtwaardige van zijn gedrag in te zien. De raad zal daarom afzien van het opleggen van een maatregel.

 

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder geen maatregel op.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, J.H.P. Smeets, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 31 augustus 2010.

 

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07