Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0732

Zaaknummer

09-265A

Inhoudsindicatie

 Klaagster is een stichting die er in 2006 is achtergekomen dat haar accountant een groot deel van het vermogen van de stichting had verduisterd. Onder meer heeft de accountant een bedrag van NLG 20.000 aangewend om verweerder te betalen voor werkzaamheden ten behoeve van de accountant persoonlijk. Het bedrag is overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerder. Volgens klager heeft verweerder in strijd gehandeld met de Boekhoudverordening door onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten met betrekking tot op zijn derdengeldrekening gestorte bedragen. Verweerder beroept zich op niet-ontvankelijkheid van de klacht vanwege het te lange tijdsverloop. De raad is van oordeel dat er onvoldoende reden is waarom klaagster zo lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht en bovendien hebben de klachten volgens de raad jegens klager een licht gewicht. Verweerder kan zich vanwege tijdsverloop onvoldoende verdedigen. Ten overvloede overweegt de raad nog dat geen sprake was van derdengeld in de zin van de Boekhoudverordening, omdat het geld enkel voor verweerder zelf was bedoeld.

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 22 juni 2010

in de zaak 09-265A

_________________________

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

 

k l a a g s t e r

tegen

De heer mr.

v e r w e e r d e r

 

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 24 september 2009, door de raad ontvangen op 24 september 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 21 april 2010. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Namens klaagster zijn verschenen de heer mr. J. Stegeman en de heer mr. J.P. Davids. Verweerder is eveneens verschenen.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van:

de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 16, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door in strijd te handelen met de plicht om zorgvuldig om te gaan met de afwikkeling van financiële aangelegenheden en in strijd te handelen met zijn zorgplicht met betrekking tot op zijn derdengeldrekening gestorte bedragen.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster is een stichting die lijfrente aan de nabestaanden van de oprichter uitkeert na zijn overlijden. Het bestuur van klaagster bestond in december 2008 uit drie leden waaronder de heer B., een accountant/belastingconsulent. Klaagster is er in 2006 achter gekomen dat de heer B. tussen september 2000 en januari 2001 het aanzienlijke vermogen van de stichting geheel voor privé doeleinden had aangewend, buiten medeweten van zijn mede bestuursleden. Onder andere is in 2006 ontdekt dat in september 2000 een bedrag van EUR 20.000,- ten laste van klaagster is overgemaakt naar een rekening van de stichting derdengelden van verweerder. In de boekhouding van klaagster is geen factuur aangetroffen waarop de betaling betrekking zou kunnen hebben. Ook heeft het bestuur van klaagster niet ingestemd met betaling van dit bedrag aan een derde via de derdengeldrekening van verweerder.

3.2 De heer B. is aangesproken op de onttrekkingen en heeft enkele bedragen gerestitueerd. Hij is thans nog steeds bezig met aflossingen. Er is daarnaast strafrechtelijk aangifte gedaan tegen de heer B. en klaagster heeft een klacht tegen hem ingediend bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-administratieconsulenten van de Nederlandse Orde van Accountants-administratieconsulenten.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het tijdverloop. Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Voorts speelt een rol of de advocaat door het tijdsverloop al dan niet in zijn verdediging wordt geschaad. De uitkomst van de belangenafweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden worden bepaald.

4.2 Klaagster heeft de verduistering door de heer B. in 2006 ontdekt en in september 2009 een klacht tegen verweerder ingediend. De raad is van oordeel dat er onvoldoende reden is waarom klaagster zo lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht tegen verweerder tot september 2009. In dit specifieke geval zijn de gewraakte overboekingen al in 2000 gedaan. Juist in verband hiermee had het op de weg van klaagster gelegen om, nadat zij de verduistering had ontdekt, op kortere termijn te klagen tegen verweerder. Klaagster heeft voor dit tijdsverloop geen redenen aangevoerd die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. De mededeling van klaagster dat de klacht tegen verweerder is ingediend, op het moment dat de betalingen door de heer B. aan klaagster haperden, geeft bovendien een indicatie van de aard en het – lichte - gewicht van de klacht tegen verweerder. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om de feiten vast te stellen. Hoewel verweerder, merendeels op basis van zijn geheugen, inhoudelijk verweer heeft kunnen voeren, is hij vanwege het tijdsverloop toch in zijn verweer geschaad, omdat hij zonder het inmiddels vernietigde dossier niet kan weten welke informatie hij mogelijk heeft gemist.

4.3 Dit alles in aanmerking nemende acht de raad in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht.

4.4 Ten overvloede overweegt de raad nog dat als de klacht ontvankelijk was geweest deze haar ongegrond voorkomt. Op basis van de stellingen van partijen en de overlegde stukken was er geen sprake van derdengeld in de zin van de Boekhoudverordening, omdat het geld enkel voor verweerder was bedoeld. Dit is bovendien bevestigd door de brief van de heer B. aan verweerder van 8 februari 2010.

 

BESLISSING:

de raad van discipline:

• verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2010 door mrs. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark. M.L.F.J. Schyns, D.J.S. Voorhoeve, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

 

 

Voorzitter       Griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.