Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1109
Zaaknummer
10-073A + 10-074A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Hangt samen met 10-076A+10-077A. Advocaat heeft bij de behandeling van een zaak de leiding en dient vanuit eigen verantwoordelijkheid te bepalen bij welke aanpak de belangen van de cliënt het best zijn gediend. Er is duidelijk en op goede gronden aangegeven waarom er geen getuigenverhoor is begonnen en geen WOB-verzoek is gedaan. Inschatting van advocaat dat geen nader onderzoek naar het letsel van klaagster nodig was, geeft evenmin blijk van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klaagster is medegedeeld dat bij toename van pijn onmiddellijk om een arts moest worden gevraagd. Verzet ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 1 november 2010
in de zaken 10-073A en 10-074A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
1. Mevrouw mr.
2. Mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r s
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 23 februari 2010, bij de raad binnengekomen op 25 februari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 25 maart 2010 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 maart 2010 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 6 april 2010, door de raad ontvangen op 7 april 2010, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 25 augustus 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzet van klaagster bij brief van 6 april 2010.
De klacht/het verzet
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gehandeld doordat zij (i) tijdens de inverzekeringstelling niet voldoende hebben toegezien dat klaagster medische begeleiding kreeg, (ii) zich onvoldoende hebben ingespannen ten behoeve van het verweer van klaagster, waaronder het indienen van een WOB-verzoek, (iii) klaagster onheus hebben bejegend door haar uit te maken voor leugenaar, (iv) niet gespecialiseerd in strafrecht zijn terwijl de zaak daar wel betrekking op heeft, (v) ten onrechte een aantal getuigen niet hebben opgeroepen, ten gevolge waarvan de zaak schade heeft geleden, (vi) na de afwijzing van de aanvraag voor een civiele toevoeging geen adequate maatregelen hebben getroffen en (vii) na invrijheidstelling geen contact hebben opgenomen met klaagster.
2.2 Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, nu daarmee wordt miskend dat gespecialiseerd zijn in strafrecht niet betekent dat verweersters zich voldoende hebben ingespannen ten behoeve van klaagster, meer in het bijzonder hebben nagelaten (i) de getuigen te achterhalen, (ii) toe te zien op het (medische) welzijn van klaagster en (iii) een WOB-verzoek in te dienen.
Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Klaagster is in juli 2009 gearresteerd. Bij de aanhouding is door de politie geweld gebruikt, ten gevolge waarvan klaagster lichamelijk letsel heeft opgelopen. Klaagster is na de aanhouding in verzekering gesteld en in het kader van piketdienst op 12 juli 2009 door verweerster sub 1 in haar cel bezocht. Op 14 juli 2009 heeft verweerster sub 2 klaagster bezocht. Op 15 juli 2009 heeft de officier van justitie klaagster in vrijheid gesteld.
3.3 Op of omstreeks 17 juli 2009 heeft klaagster ter zake van haar aanhouding een dagvaarding ontvangen en zich telefonisch tot verweerster sub 2 gewend. Op 20 juli 2009 hebben klaagster en verweersters de zaak op het kantoor van verweersters besproken. De vader van klaagster heeft zich ongeveer halverwege bij de bespreking gevoegd. Tijdens de bespreking heeft de vader van klaagster aan verweersters gevraagd een verzoek te doen op grond van de WOB. Aan dat verzoek is toen geen gehoor gegeven.
3.4 Verweerster sub 2 heeft op 20 juli 2009 twee toevoegingaanvragen ingediend: één straf en één civiel. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de straftoevoeging verleend. De civiele toevoeging is geweigerd ondanks de door verweerster sub 2 op 5 augustus 2009 nadere schriftelijke toelichting op de aanvraag.
3.5 Op 21 juli 2009 heeft verweerster sub 2 zich als raadsvrouw van klaagster gesteld. Na herhaald verzoek bij het parket van de Officier van Justitie heeft verweerster sub 2 eind augustus 2009 een kopie van het strafdossier ontvangen.
3.6 Op 10 september 2009 heeft klaagster aan verweersters bericht dat zij de getuigen nog niet heeft gesproken. Klaagster heeft in die email naar de stand van zaken met betrekking tot het WOB-verzoek gevraagd.
3.7 Op 14 september 2009 heeft verweerster sub 1 klaagster bericht dat een getuigenverzoek prioriteit heeft boven een WOB-verzoek. In die email wordt een aantal data voorgesteld waarop het dossier met klaagster zou kunnen worden besproken.
3.8 Op 23 september 2009 heeft verweerster sub 2 het dossier op verzoek van de vader van klaagster aan een nieuwe advocaat overgedragen.
Beoordeling van het verzet
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de eigen advocaat. De raad stelt in dit kader voorop staat dat verweersters bij de behandeling van de zaak de leiding hebben en vanuit hun eigen verantwoordelijkheid dienen te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van klaagster het best zijn gediend. Wél moeten verweersters duidelijk maken hoe zij te werk willen gaan en waartoe zij wel of niet bereid zijn. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweersters zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Getuigenverzoek
4.2 Verweersters hebben gemotiveerd aangegeven waarom er geen getuigenverzoek is gedaan; daarvoor waren nog niet alle namen en adresgegevens van de door klaagster genoemde getuigen voor handen. Zonder die gegevens konden verweersters geen getuigenverzoek doen. Verweersters hebben voorts onbetwist gesteld dat zij, nadat de opgave van de gegevens van de getuigen uitbleef, op 7 augustus 2009 met klaagster hebben gebeld met het verzoek die gegevens alsnog te verstrekken. Van enig tuchtrechterlijk verwijtbaar handelen met betrekking tot dit gedeelte van de klacht is de raad derhalve niet gebleken.
Medisch welzijn
4.3 Klaagster heeft toen zij in haar cel werd bezocht aangegeven dat zij pijn had. Verweersters hebben daarop aan de cipier medegedeeld dat er goed op de gezondheidstoestand van klaagster moet worden gelet en met klaagster afgesproken dat zij bij toename van haar pijn onmiddellijk om een dokter moest vragen. Verweersters sub 2 heeft klaagster nadien – op 14 juli 2009 – nog een keer in haar cel bezocht. De inschatting van verweersters dat nader onderzoek naar het letsel van klaagster niet nodig was, geeft geen blijk van kennelijk onjuist optreden. Van enig tuchtrechterlijk verwijtbaar handelen met betrekking tot dit gedeelte van de klacht is naar het oordeel van de raad derhalve geen sprake.
WOB-verzoek
4.4 Verweersters hebben gemotiveerd aangegeven waarom een WOB-verzoek geen prioriteit had. Op grond van de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf konden verweersters dat beslissen. Zij hebben klaagster en haar vader erop gewezen dat zij zelf een WOB-verzoek konden doen. Van enig tuchtrechterlijk verwijtbaar handelen met betrekking tot dit gedeelte van de klacht is de raad derhalve niet gebleken, zodat geen van de door klaagster aangevoerde verzetgronden slagen. Dit betekent dat de voorzitter de klacht derhalve terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard. De raad komt dientengevolge niet toe aan het verzoek ex artt. 48 lid 7 en 48b lid 1 Advocatenwet.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond;
Aldus gewezen door Mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, M.L.F.J. Schyns, J.J. Trap en S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 1 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweersters
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.