Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0991
Zaaknummer
10-36
Inhoudsindicatie
Klagers verwijten hun advocaat dat hij zich bij de ondervraging van getuigen van de woningbouwvereniging in een ontruimingsprocedure te terughoudend heeft opgesteld en heeft nagelaten een stuk van klagers in rechte over te leggen en dat hij tijdens de zitting een opmerking heeft gemaakt die in het nadeel van klagers was. De raad is van oordeel, dat het een alleszins verdedigbare processtrategie was om de tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen in plaats van op de zitting in de conclusie na enquete aan de kaak te stellen en het door klagers gewenste stuk niet over te leggen. Temeer daar verweerder heeft erkend dat de opmerking beter niet gemaakt had kunnen worden oordeelt de raad de gewraakte uitlating niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.
Uitspraak
10-36
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Bij brief d.d. 17 maart 2010 heeft mr. A.P.J.M. de Bruyn, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:
X en Y,
wonende te A.,
hierna: klagers
tegen:
Z
advocaat te B.,
beklaagde,
hierna: verweerder
1.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 17 mei 2010, waar klagers en verweerder zijn verschenen.
Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.J. Blaisse voorzitter en de mrs. E. Bige, F. Klemann, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden van de raad, bijgestaan door mr A.M. van Rossum als griffier.
2.
De klacht luidt als volgt.
a.
Verweerder is tekortgeschoten in de verdediging van klagers’ zaak in een kantongerechtsprocedure, waardoor klagers hun woning hebben moeten ontruimen en heeft met name onvoldoende “weerwerk" geleverd tegen de verklaringen van de getuigen.
b.
Verweerder heeft nagelaten een door klager opgesteld stuk gedateerd 3 november 2008 naar aanleiding van de klachten vervat in de producties 36 tot en met 56, in de procedure in te brengen.
c.
Verweerder heeft na de getuigenverhoren tegen de rechter gezegd, dat het moeilijk is om tegen de afgelegde getuigenverklaringen verweer te voeren en de rechter heeft toen geantwoord dat dit wel zijn werk was. Verweerder had deze opmerking niet mogen maken omdat deze de zaak van klagers verzwakte.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
Verweerder heeft klagers bijgestaan in een door Stichting W. (verhuurster) tegen klagers aangespannen procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming. Deze procedure is (na getuigenverklaringen) door klagers verloren. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Mr. M. jr., die klagers voor een second opinion hebben benaderd, heeft een negatief appel advies gegeven.
4.
Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Door de advocaat van de Woningbouwvereniging waren schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. De rechter wilde de medebewoners die deze verklaringen hadden afgelegd onder ede horen. Tijdens het getuigenverhoor werden beduidend gunstigere verklaringen afgelegd. De getuigen zwakten hun verklaring af. Verweerder was verrast door deze gang van zaken. Dit scenario was niet op voorhand met klagers besproken. Verweerder heeft tijdens de verhoren bewust niet doorgevraagd. Verweerder wilde vermijden dat hij het, door het stellen van nadere vragen, voor klagers erger zou maken. Dit heeft verweerder na het getuigenverhoor ook aan klagers uitgelegd.
Verweerder heeft vertrouwd op de discrepantie tussen de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen en de verklaringen die ter zitting zijn afgelegd. Er was aan de Woningbouwvereniging een bewijsopdracht gegeven. De rechter had bij tussenvonnis aangegeven de schriftelijke verklaringen onvoldoende te vinden en vervolgens waren de verklaringen tijdens de getuigenverhoren alleen maar afgezwakt. Het viel verweerder dan ook erg tegen dat de rechter in het eindvonnis de ontruiming heeft uitgesproken.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Ter zitting heeft verweerder verklaard, dat hij het commentaar van klager niet in het geding heeft gebracht, omdat er naar zijn mening teveel emoties en verwijten in stonden. Uit het stuk bleek dat er tussen de bewoners spanningen bestonden en verweerder oordeelde het niet in het belang van klagers dit feit ter kennis van de rechter te brengen, omdat de bewijslast bij de Woningbouwvereniging lag.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Verweerder heeft afgezien van contra enquête. Dit besluit heeft verweerder uitgebreid met klagers besproken. In de losse sfeer, die na het getuigenverhoor ontstond, heeft verweerder zich geuit op een wijze, die thans door klagers wordt bekritiseerd en die door de kantonrechter op informele wijze is beantwoord. Ter zitting heeft verweerder aangegeven, dat hij deze opmerking beter niet had kunnen maken.
5.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
De raad stelt voorop, dat de raad zich goed kan voorstellen dat de onderhavige zaak voor klagers een grote impact heeft gehad en dat de afloop daarvan voor klagers bijzonder teleurstellend is.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Verweerder heeft uitgelegd, dat en waarom hij zich bij de ondervraging van de getuigen van de Woningbouwvereniging terughoudend heeft opgesteld. De redenering van verweerder was, dat de bewijslast van de overlast bij de Woningbouwvereniging lag en dat hij het risico wilde vermijden, dat de getuigen in geval van doorvragen zijnerzijds voor klagers ongunstigere verklaringen zouden afleggen. Daarom heeft verweerder ervoor heeft gekozen om zijn reactie op de getuigenverklaringen op schrift te stellen. Uit de overgelegde stukken blijkt, dat verweerder in zijn conclusies stevig verweer heeft gevoerd en dat hij in de conclusie na enquête de tegenstrijdigheden tussen de schriftelijke verklaringen en de ter zitting afgelegde verklaringen aan de kaak heeft gesteld. De Raad beoordeelt dit - zo niet al een juiste - in ieder geval als een alleszins verdedigbare processtrategie. Dat deze inspanningen niet tot het door verweerder verwachte en door klagers gewenste eindresultaat hebben geleid, maakt het oordeel van de raad niet anders.
Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Klagers verwijten verweerder, dat hij het commentaar van klager van 3 november 2008 niet in de procedure heeft overgelegd. Ter zitting hebben klagers erkend, dat zij zich daarbij – zij het misschien niet van harte - hebben neergelegd. Verweerder heeft aangegeven, dat het stuk naar zijn mening te veel verwijten bevatte, waardoor het niet in het belang van klagers was om het stuk in rechte over te leggen. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad deze inschatting mogen maken.
Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klacht onderdeel c.
In dit klachtonderdeel is aan de orde, dat verweerder aan het einde van de zitting tegen de rechter heeft gezegd dat het moeilijk was om tegen de getuigenverklaringen een verdediging te voeren en dat de rechter toen gezegd heeft, dat het wel zijn werk was om zulks te doen. Zoals ter zitting ook door verweerder is erkend was de gewraakte uitlating zeker gelet op de uitslag van de procedure ongelukkig te noemen. De raad beoordeelt de gewraakte uitlating echter niet zodanig ernstig, dat verweerder daarvan in de tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt.
Tussen partijen staat vast, dat na een gezamenlijke kosten en baten analyse, waarin werd vastgesteld, dat de afgelegde verklaringen niet door eigen getuigen te weerleggen zouden zijn, van contra enquête is afgezien.
Klachtonderdeel c is derhalve ongegrond.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klacht van klagers tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010.
Griffier Voorzitter