Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-06-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0669
Zaaknummer
09-298Dh
Inhoudsindicatie
Klager en verweerster huren kantoorruimte van dezelfde verhuurder en in hetzelfde gebouw. Nadat verweerster aan verhuurder heeft kenbaar gemaakt haar kantoorruimte te willen uitbreiden, heeft verhuurder de huur met klager opgezegd. Nu klager geenszins met stukken heeft aannemelijk gemaakt dat verhuurder op instructie van verweerster de huur met klager zou hebben opgezegd, is de klacht ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 juni 2010
in de zaak 09-298Dh
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 3 november 2009 binnengekomen klacht van:
de heer mr.
klager
tegen:
Verweerster
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij beslissing van 2 november 2009, door de raad ontvangen op 3 november 2009, heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze raad aangewezen voor de behandeling van de klacht.
1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 15 maart 2010 in aanwezigheid van partijen, waarbij namens verweerster mrs. B en H zijn verschenen, beiden werkzaam bij - en vennoten van - verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Mr. B heeft pleitnotities overgelegd, welke pleitnotities aan het proces-verbaal zijn gehecht.
1.3. De raad heeft kennis genomen van:
a. de in § 1.1 bedoelde beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline;
b. de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam aan de Raad van Discipline in het arrondissement 's-Gravenhage d.d. 5 oktober 2009 en de daarbij gevoegde bijlagen (A)1 t/m (A)9 en (B)10 t/m (B)30;
c. de brief van de griffier van de Raad van Discipline in het arrondissement
’s-Gravenhage aan het Hof van Discipline d.d. 21 oktober 2009, in welke brief de griffier het Hof van Discipline verzoekt de klacht voor behandeling naar een andere raad te verwijzen, aangezien mr. H lid is van de Raad van Discipline te
’s-Gravenhage.
2. Klacht
2.1. De klacht jegens verweerster houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster, althans mr. H, in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a. heeft veroorzaakt dat klager is geconfronteerd met een huuropzegging per 1 juli 2009, als gevolg waarvan hij zijn praktijk niet langer kan uitoefenen;
b. misbruik heeft gemaakt van klagers vertrouwen en/of hem heeft misleid, door hem te bewegen intern te verhuizen, waarbij hij in de veronderstelling is gelaten dat deze verhuizing niet voor een periode van zes maanden gold, maar voor onbepaalde tijd.
3. Feiten
3.1. Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2. Klager oefent de rechtspraktijk sinds 1980 uit in een door hem gehuurd gedeelte van een kantoorgebouw te Rotterdam. Verweerster huurt sinds 1941 kantoorruimte in een kantoorgebouw dat grenst aan het pand waar klager de praktijk uitoefent. Beide partijen huren hun respectievelijke kantoorruimten van dezelfde verhuurder. Enkele jaren geleden heeft verweerster de door haar gehuurde kantoorruimte uitgebreid tot naast de kantoorruimte van klager, waarbij een doorgang is gemaakt tussen de twee kantoorgebouwen. Als gevolg hiervan grenzen de door partijen gehuurde kantoorruimten aan elkaar.
3.3. In 2007 heeft klager aan de verhuurder medegedeeld niet langer voor een verlenging van de huurovereenkomst met een periode van 5 jaar te willen opteren. Dit vanwege het feit dat klager toen kennelijk het voornemen had om de door hem uitgeoefende rechtspraktijk binnen afzienbare tijd te beëindigen c.q. af te bouwen. Om die reden is op verzoek van klager een 'allonge' bij de huurovereenkomst opgesteld, die kennelijk door hem en de verhuurder is ondertekend. Die 'allonge' bepaalt onder andere dat de huurovereenkomst jaarlijks door zowel de verhuurder als klager (als huurder) op een termijn van zes maanden kan worden opgezegd.
3.4. Verweerster heeft in november 2007 aan verhuurder kenbaar gemaakt dat zij behoefte had aan meer ruimte en aldus uitbreiding van haar kantoorruimte nastreefde. Daartoe bestond op de verdieping waar klager en verweerster zijn gevestigd op dat moment geen mogelijkheid, tenzij een andere huurder op die verdieping, bedrijf D, bereid zou zijn te vertrekken en klager vervolgens bereid zou zijn om een gedeelte van de alsdan vrij te komen kantoorruimte te gaan betrekken. Uit de stukken is gebleken, en zulks is ook niet weersproken, dat verweerster in overleg zou treden met bedrijf D en dat de verhuurder deze plannen met klager zou bespreken.
3.5. In juli 2008 heeft de verhuurder de huurovereenkomst met klager opgezegd tegen 1 juni 2009. De reden die verhuurder hiervoor gaf, was dat het niet zeker was dat bedrijf D vóór 1 juni 2009 de door haar gehuurde kantoorruimte zou verlaten en dat verweerster de door klager gehuurde kantoorruimte nodig had in het kader van de uitbreiding van haar kantoorruimte. In oktober 2008 bleek echter dat bedrijf D reeds in november 2008 de door haar gehuurde kantoorruimte zou gaan verlaten, waarna de verhuurder klager heeft voorgesteld een gedeelte van de aldus vrij te komen kantoorruimte van bedrijf D te gaan huren. Het andere gedeelte van de kantoorruimte van bedrijf D, tezamen met de oorspronkelijk door klager gehuurde kantoorruimte, zou dan ter beschikking komen van verweerster. Klager heeft zich bereid verklaard aan de hiervoor vermelde oplossing zijn medewerking te verlenen, waarbij hij kennelijk ervan is uitgegaan dat daarmee de eerdere huuropzegging door verhuurder was ingetrokken.
3.6. Eerst nadat in november 2008 een begin was gemaakt met de verhuizing van het kantoor van klager naar het gedeelte van de oorspronkelijke kantoorruimte van bedrijf D, deelde de verhuurder klager mede dat de eerdere huuropzegging onverkort gehandhaafd bleef - als gevolg waarvan klager die kantoorruimte per 1 juni 2009 zou moeten verlaten - tenzij klager schriftelijk zou toezeggen die kantoorruimte binnen twee jaar (aldus vóór 1 juni 2011) te zullen verlaten.
4. Beoordeling van de klacht
4.1. Aan de orde is eerst de vraag of klager in zijn klacht jegens verweerster kan worden ontvangen. Van belang is dat het persoonlijke karakter van het tuchtrecht met zich brengt dat de betamelijkheidsnorm van de Advocatenwet zich enkel richt tegen natuurlijke personen. Op basis van de huidige regelgeving is een klacht tegen een rechtspersoon striktgenomen aldus niet mogelijk. De raad is echter van oordeel dat als een klacht jegens een naamloze vennootschap wordt ingediend, ervan dient te worden uitgegaan dat wordt bedoeld een klacht in te dienen jegens de vennoten van die betreffende vennootschap. In casu gaat de raad dan ook ervan uit dat de klacht van klager is gericht jegens de vennoten van verweerster. Dit eens temeer nu klager expliciet heeft bevestigd (bij brief d.d. 22 januari 2009 aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam) dat zijn klacht zich richt jegens verweerster én jegens mr. H, zijnde een vennoot van verweerster. De klacht jegens mr. H is sowieso ontvankelijk. De conclusie is dan ook dat klager in zijn klacht jegens verweerster kan worden ontvangen.
4.2. De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.
4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. Naar de mening van klager blijkt uit de houding van verweerster en verhuurder en uit de faxbrief van mr. H aan klager d.d. 4 december 2008 dat verweerster heeft veroorzaakt dat de verhuurder klager de huur heeft opgezegd per 1 juli 2009, als gevolg waarvan hij de praktijk niet langer kan uitoefenen.
4.4. De raad is van oordeel dat uit voormelde correspondentie haar niet is gebleken dat mr. H (als vennoot van verweerster) in tuchtrechtelijke zin onbetamelijk heeft gehandeld ten opzichte van klager. In voormelde faxbrief van 4 december 2008 heeft mr. H niet meer uiteengezet dan dat de verhuurder bereid was om de huur voor een periode van twee jaar te verlengen, tegen welke mogelijke verlenging verweerster zich niet verzette. Dat de verhuurder daarbij zou hebben gehandeld op instructie van verweerster, is uit voormelde faxbrief, noch uit enig ander (schriftelijk) stuk gebleken. Evenmin blijkt naar het oordeel van de raad uit de houding van verweerster en verhuurder dat laatstgenoemde bij zijn huuropzegging zou hebben gehandeld op instructie van verweerster. Overigens is de raad van oordeel dat als verhuurder al op instructie van verweerder zou hebben gehandeld, verweerster klager niet zou dwingen zijn praktijk te beëindigen, maar hem hooguit zou dwingen zijn praktijk te verplaatsen. Nu naar het oordeel van de raad niet is komen vast te staan dat de opzegging door verhuurder een omstandigheid betreft die (mede) door verweerster is veroorzaakt, of waarin zij uitdrukkelijk de hand zou hebben gehad, is klachtonderdeel a ongegrond.
4.5. Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerster (, althans mr. H als vennoot van verweerster) welbewust klager zou hebben misleid met betrekking tot zijn bereidheid mee te werken aan de interne verhuizing van zijn kantoor. Verweerster heeft gesteld dat in de uitvoering van haar plan tot uitbreiden, tussen haar en verhuurder de afspraak is gemaakt dat eerstgenoemde het overleg zou voeren met bedrijf D, terwijl het overleg met klager door verhuurder zou worden gevoerd. Voormelde stelling is niet door klager betwist. In het door verweerster overgelegde verslag van de bespreking d.d. 17 juli 2008 - bij welke bespreking onder meer de verhuurder en mr. H aanwezig waren - staat ook expliciet vermeld dat verhuurder klager zou benaderen in verband met zijn verplaatsing. De raad acht het dan ook aannemelijk dat tussen verweerster en klager geen contacten zijn geweest over de verhuizing, totdat eind 2008 een aanvang is gemaakt met de fysieke verbouwing van de door bedrijf D verlaten en door verweerster aanvullend te huren ruimte. Klager heeft bovendien niet middels (schriftelijke) stukken kunnen aantonen dat verweerster misbruik heeft gemaakt van klagers vertrouwen en/of hem heeft misleid, door hem te bewegen intern te verhuizen, waarbij hij in de veronderstelling is gelaten dat deze verhuizing niet voor een periode van zes maanden gold, maar voor onbepaalde tijd. Nu volgens de raad niet is komen vast te staan dat verweerster misbruik heeft gemaakt van klagers vertrouwen en/of hem heeft misleid, is klachtonderdeel b ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. P.W.M. Huisman, mr. B.E. van der Molen, mr. M.W. Schüller en mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 juni 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.