Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-03-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0415
Zaaknummer
09-272U
Inhoudsindicatie
klachtonderdeel c is ingetrokken ter zitting.
Inhoudsindicatie
Diverse klachten over optreden voormalig advocaat. Nu de raad niet is gebleken dat verweerder tekort is geschoten in de behandeling van de zaak, worden de klachten ongegrond verklaard.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 15 maart 2010
in de zaak 09-272U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 1 oktober 2009 binnengekomen klacht van:
De heer
k l a g e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 29 september 2009, bij de raad binnengekomen op 1 oktober 2009 heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 11 januari 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 17 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
a) tekort zou zijn geschoten, omdat hij klager schriftelijk in 2006 heeft geadviseerd de vaststellingsovereenkomst met de voormalige werkgever van klager te ondertekenen, waarbij verweerder klager nooit op de risico’s zou hebben gewezen;
b) klager in 2006 zou hebben geadviseerd zijn bankier te informeren welk bedrag minimaal uit de rechtszaak zou voortvloeien teneinde de hypotheek te kunnen waarborgen, waarbij verweerder klager nooit op de risico’s zou hebben gewezen;
c) publiciteit zou hebben willen zoeken om het falen van de wederpartijen aan de kaak te stellen, omdat hij overtuigd was dat de zaak zou worden gewonnen;
d) zijn stellingen niet (met bewijsstukken) zou hebben onderbouwd, waardoor de procedure bij de rechtbank te Zutphen zou zijn verloren;
e) zijn stellingen niet zou hebben onderbouwd, waardoor de procedure bij het hof te Arnhem zou zijn verloren.
2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klager de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.
3 Feiten:
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is
verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Klager is per 1 oktober 1993 als general manager voor de buitendienst in dienst getreden bij B. Adviesgroep v.o.f. (BAG), een bedrijf dat bemiddelde bij onder meer het afsluiten van verzekeringen en hypotheken.
3.2 In de loop van 1995 is een conflict ontstaan tussen klager en BAG als gevolg waarvan klager op 28 september 1995 op staande voet is ontslagen. Klager heeft zich daarop gewend tot zijn rechtsbijstandverzekeraar A., die hem toestond dat mr. G. hem als raadsman zou bijstaan. Mr. G. heeft klager tot mei 1999 bijgestaan, gedurende welke periode mr. G. een bodemprocedure en twee kort gedingen namens klager heeft gevoerd.
3.3 Omdat hij het vertrouwen in mr. G. had verloren, heeft klager zich in mei 1999 tot mr. W. gewend. In verband met diens overstap naar een ander kantoor heeft mr. H. in november 1999 de behartiging van de belangen van klager overgenomen.
3.4 Bij vonnis van 20 november 2003 heeft de kantonrechter te Eindhoven in de door mr. G. opgestarte bodemprocedure eindvonnis gewezen. Door mr. H. is namens klager op 19 februari 2004 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Kort nadien heeft mr. H. het dossier overgedragen aan verweerder.
3.5 Verweerder heeft klager bijgestaan in het hoger beroep tegen het vonnis van 20 november 2003 en heeft namens klager een procedure aanhangig gemaakt tegen mrs. G., W. en H.
3.6 Verweerder heeft met de gemachtigde van BAG onderhandeld over een regeling in der minne. In verband daarmee is een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld door verweerder. Bij brief van 16 januari 2006 heeft verweerder klager geadviseerd om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Op 23 februari 2006 hebben klager en zijn echtgenote de vaststellingsovereenkomst ondertekend.
3.7 In de procedure tegen mrs. G., W. en H. heeft de rechtbank te Zutphen op 25 april 2007 vonnis gewezen, waarbij de vorderingen van klager zijn afgewezen. Namens klager heeft verweerder hoger beroep ingesteld van dit vonnis. Het gerechtshof te Arnhem heeft de grieven, die tegen het vonnis waren gericht, bij arrest van 25 november 2008 grotendeels verworpen.
4 Beoordeling
Ad klachtonderdeel a
4.1 Uit de toelichting die klager ter zitting heeft gegeven, blijkt dat klager het verweerder verwijt hem te hebben geadviseerd om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, terwijl verweerder onvoldoende op de hoogte was van de achtergrond van het geschil. Volgens klager werd met de vaststellingsovereenkomst onvoldoende recht gedaan aan zijn juridische positie, maar had hij in feite geen andere keus dan de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen in verband met de ziekte van zijn vrouw. Naar zeggen van klager is hij onder meer op het advies van verweerder ingegaan, omdat verweerder zou hebben gegarandeerd dat hij de overige schade op de voormalige advocaten van klager zou kunnen verhalen.
4.2 Niet alleen heeft verweerder uitdrukkelijk betwist dat hij zou hebben gegarandeerd dat hij de overige schade op de advocaten zou kunnen verhalen, uit de stukken die voor handen zijn, kan zulks ook niet worden geconcludeerd. Verweerder heeft in zijn brief van 16 januari 2006 uiteengezet waarom hij klager adviseerde om de vaststellings¬overeenkomst te ondertekenen. Nu niet is gebleken dat klager het met de aanpak van verweerder niet eens was, noch dat verweerder zou hebben gegarandeerd dat hij de overige schade op de advocaten zou kunnen verhalen, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
Ad klachtonderdeel b
4.3 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klager zou hebben geadviseerd om zijn bankier te informeren welk bedrag minimaal uit de rechtszaak zou voortvloeien teneinde de hypotheek te kunnen waarborgen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, kan dit klachtonderdeel niet als vaststaand worden aangenomen, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ad klachtonderdeel c
4.4 Blijkens de bespreking bij de deken op 15 juli 2009 heeft klager dit klachtonderdeel ingetrokken. Op de zitting heeft klager aangegeven het klachtonderdeel te handhaven, maar daarbij gezegd dat het niet meer besproken hoeft te worden. Om die reden beschouwt de raad het klachtonderdeel dan ook als ingetrokken.
Ad klachtonderdelen d en e
4.5 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van een zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.6 Naar aanleiding van de onderhavige klachten van klager heeft verweerder de lijsten met producties in eerste aanleg en hoger beroep overhandigd aan de deken. Klager is van oordeel dat verweerder verzuimd heeft een aantal producties in het geding te brengen. Verweerder heeft zijnerzijds uitgelegd waarom hij bepaalde producties wel of niet in het geding heeft gebracht. Een advocaat kan door zijn cliënt niet worden verplicht om bepaalde stukken in het geding te brengen als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van een zaak is. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de raad niet gebleken dat verweerder tekort is geschoten in zijn aanpak van de zaak. De klachten zijn mitsdien ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline beschouwt klachtonderdeel c als ingetrokken en verklaart de klachtonderdelen a,b, d en e ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.J.M. Gijsberts, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.W.M. Huisman, B.E. van der Molen, M. Pannevis, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC
Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan
uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke
kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de
indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden
toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Telefonische informatie
076 – 548 4607.