Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0961
Zaaknummer
5631
Inhoudsindicatie
Inadequate bijstand echtscheiding welke werd verzorgd na mediation van kantoorgenoot/niet-advocaat. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing 1 maand.
Uitspraak
18 juni 2010
No. 5631
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder,
tegen:
klaagster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 13 november 2009, onder nummer 25/09, aan partijen toegezonden op 17 november 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder in alle onderdelen gegrond is verklaard en de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van 1 maand met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 november 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 april 2010, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht komt kort gezegd op het volgende neer.
1. Voorafgaand aan het vaststellen van de kinderalimentatie heeft verweerder afgezien van het opstellen van een gedetailleerde bruto draagkrachtberekening. In plaats daarvan heeft hij een zeer globale berekening opgesteld.
Aldus is in het convenant een te laag bedrag aan kinderalimentatie overeen gekomen.
2. Het convenant laat een groot aantal onderwerpen ongeregeld zoals toewijzing van de gezamenlijke woning, auto, levensverzekering, pensioen en dergelijke.
3. Klaagster heeft verweerder diverse malen per brief, e-mail en telefoon verzocht exacte informatie te verstrekken over de totstandkoming van de hoogte van de kinderalimentatie doch op geen van deze verzoeken heeft verweerder gereageerd.
4. De feiten
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klaagster heeft zich in december 2006 samen met haar toenmalige echtgenoot gewend tot de heer X. die als gecertificeerd NMI mediator kantoor houdt op het kantoor van verweerder en ook op diens briefpapier vermeld staat. De heer X. is geen advocaat.
4.3 De heer X. heeft in overleg met klaagster en haar toenmalige echtgenoot een convenant opgesteld dat door verweerder, als advocaat, met het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding zou worden ingediend. Verweerder heeft daadwerkelijk dit verzoekschrift eerst (op 2 juli 2007) bij de onbevoegde rechtbank Leeuwarden en daarna (op 27 augustus 2007) bij de bevoegde rechtbank Zwolle Lelystad ingediend.
4.4 In het convenant is geen alimentatie overeengekomen voor klaagster aangezien zij op dat moment een nieuwe relatie had. Voor de kinderen is een totale alimentatie van € …. per maand (€ … per kind per maand) vastgelegd te vermeerderen met de kinderbijslag. Er werd geen uitvoerige bruto draagkrachtberekening gemaakt om de draagkrachtruimte voor die alimentatie te bepalen.
4.5 Na ondertekening van het convenant heeft klaagster bij aangetekende brief van 1 augustus 2007 aan de "De heer X., p/a …. Advocaten" laten weten dat zij heropening wilde van de gesprekken "inzake de regeling om te komen tot echtscheiding" vanwege "gebleken tekortkomingen in het bestaande contract". Omdat klaagsters echtgenoot daaraan niet wilde meewerken is hierop niet ingegaan.
4.6 Nadat verweerder op een aantal brieven en telefoontjes van klaagster niet had gereageerd heeft zij zich gewend tot een andere advocaat. Deze heeft een procedure bij de rechtbank Zwolle-Lelystad aangespannen om tot bijstelling van de overeengekomen kinderalimentatie te komen. In deze procedure heeft de rechtbank de alimentatie op € … per kind per maand bepaald. In hoger beroep aanhangig gemaakt door de gewezen echtgenoot van klaagster heeft het Gerechtshof Arnhem de alimentatie vervolgens bepaald op € … per kind per maand.
5. De beoordeling
5.1 Verweerder heeft tegen de uitspraak van de raad tien grieven aangevoerd. De grieven I, II, III, V en VI, zijn gericht tegen de feitenvaststelling door de raad. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met de bezwaren van verweerder behoeven deze grieven geen verdere bespreking.
5.2 Grief IV klaagt over de aandacht die de raad heeft gegeven aan het niet betwiste gegeven dat het gemeenschappelijk verzoekschrift aanvankelijk abusievelijk aan de rechtbank te Leeuwarden was gericht en pas daarna bij de bevoegde rechtbank Zwolle-Lelystad is ingediend. Verweerder acht dit "volstrekt niet relevant", doch het hof volgt hem hierin niet nu de door deze gang van zaken veroorzaakte vertraging de gelegenheid bood om de door klaagster geuite wens om de onderhandelingen over het convenant te heropenen te realiseren op een moment dat nog geen verzoekschrift (en dus ook niet het daarbij over te leggen convenant) was ingediend. Grief IV is dan ook niet gegrond.
5.3 Grief VII is gericht tegen het oordeel van de raad dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door de mondelinge afspraak af te zien van het opstellen van een uitvoerige bruto draagkrachtberekening niet schriftelijk vast te leggen. In zijn toelichting op deze grief beroept verweerder zich er op dat het de heer X. is die dit niet schriftelijk vastgelegd heeft.
Ook deze grief acht het hof ongegrond omdat verweerder zelf als advocaat het gemeenschappelijk echtscheidingsverzoekschrift en het daarbij behorende echtscheidingsconvenant heeft ingediend en daardoor verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud en de compleetheid van de ingediende stukken. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook dat hij zich ervan vergewist dat de inhoud van die stukken door partijen is begrepen en goedgekeurd. Dit wordt niet anders doordat de heer X. deze stukken zelfstandig heeft voorbereid en met partijen heeft besproken. Zoals de raad terecht heeft overwogen stond de heer X. op het briefpapier van verweerder vermeld, zodat zijn doen en laten onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt wanneer het activiteiten betreft in het kader van door verweerder als advocaat behandelde zaken."
5.4 De grieven VIII en IX lenen zich voor gezamenlijke behandeling: In grief VIII erkent verweerder enerzijds "dat klaagster bij brief van 1 augustus (2007) kenbaar heeft gemaakt dat zij onvoldoende inzicht had in de gemaakte berekeningen waarop de kinderalimentatie was gebaseerd" en derhalve had kennisgenomen van deze brief voordat het gemeenschappelijk verzoekschrift bij de bevoegde rechter was ingediend, doch klaagt hij anderzijds dat de raad eraan voorbij is gegaan dat een en ander niet aan hem doch aan de heer X. kenbaar is gemaakt. Grief IX klaagt erover dat verweerder wordt verweten dat bepaalde zaken niet in het echtscheidingsconvenant zijn geregeld c.q. vastgelegd terwijl normaliter zulks wel gebeurt en dat de raad stelt dat de verantwoordelijke advocaat er op toeziet dat over deze onderwerpen gesproken wordt en dat de gemaakte afspraken worden vastgelegd in het convenant. Blijkens de toelichting op de grief acht verweerder dit verwijt onterecht. Hij beroept zich ook hier op zijn standpunt dat de heer X. als gecertificeerd en geregistreerd NMI mediator op dit punt de verantwoordelijkheid draagt.
Ook deze grieven zijn ongegrond nu verweerder, zoals hiervoor onder 5.3 reeds overwogen, als behandelend advocaat de verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud en de compleetheid van de door hem ingediende stukken en verweerder bovendien, door de heer X. op het briefpapier van zijn kantoor te vermelden en binnen zijn kantoor zijn werkzaamheden te laten verrichten, de schijn heeft opgewekt dat deze onder zijn (verweerders) verantwoordelijkheid viel.
5.5 Het bij de beoordeling van de op te leggen maatregel laten meewegen van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen (waarover grief X klaagt) behoort tot de bevoegdheden van de tuchtrechter. Daarbij is in de onderhavige zaak van ondergeschikt belang of het om een tiental dan wel een iets lager aantal veroordelingen gaat. Ook deze grief is ongegrond. De uitspraak van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 13 november 2009 onder nummer 25/09.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, E.A. Mout-Bouwman, G.R.J. de Groot en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.