Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1361
Zaaknummer
10-59
Inhoudsindicatie
Deken weigert een nieuwe klacht in behandeling te nemen op grond van de –door de raad onjuist bevonden – reden dat zich dat niet zou verdragen met de eerder gegeven beslissing van de tuchtrechter in een zaak tegen diezelfde advocaat. Die onjuiste beslissing nam verweerder als deken en levert geen fout op die hem als goed advocaat niet betaamde.
Inhoudsindicatie
Klacht betreffende de weigering om op grond van art. 13 Aw een advocaat aan te wijzen is ongegrond voor zover in de kwestie door het HvD is beslist en kan evenmin slagen vzv die zag op het daarin door het hof niet betrokken aspect dat die aanwijzing ook betrekking zou moeten hebben op de aanwijzing van een advocaat voor de behandeling van klagers civielrechtelijke claim op verweerder. In procedures ex art. 13 Aw is voor de raad geen taak weggelegd.
Uitspraak
10-59
BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM
Inzake:
klager
wonende te A,
tegen:
verweerder,
in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van advocaten
in het arrondissement B,
1.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend. Omdat verweerder op dat moment deken was van de Orde van advocaten in het arrondissement B. heeft de voorzitter van de raad van discipline in ressort E. bij beslissing van 17 juni 2009 mr. C, deken van de Orde van advocaten in het arrondissement D, aangewezen om de klacht te onderzoeken en af te handelen.
Bij brief van 19 april 2010 heeft laatst genoemde deken de klacht en het onderzoeksdossier bij de raad van discipline in het ressort E. ingediend. Omdat verweerder inmiddels deel uitmaakte van de raad van discipline in het ressort E. heeft het Hof van Discipline op verzoek van de griffier van genoemde raad bij beslissing van 27 april 2010 de raad van discipline in het ressort Arnhem aangewezen voor de behandeling van voormelde klacht.
De klacht is door laatstgenoemde raad behandeld ter openbare zitting van 27 september 2009, waar klager en verweerder zijn verschenen.
De raad heeft bij de behandeling van de klacht in de volgende samenstelling zitting gehouden: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en de mrs. A.D.G. Bakker, E.D. Breuning ten Cate, C.J. Lunenberg-Demenint en H.F.J. Maissan, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.
Na de behandeling heeft de Raad nog een brief ontvangen van verweerder van 28 september 2010 met bijlagen. Daarvan en van zijn begeleidende brief heeft verweerder een kopie aan klager gezonden.
2.
De klacht luidt als volgt.
a.
Verweerder heeft geweigerd tegen mr. K. een nieuwe klachtprocedure op te starten.
b.
Verweerder heeft geweigerd de zaak aan de Geschillencommissie advocatuur voor te leggen nadat de tuchtrechter had geoordeeld.
c.
Verweerder heeft de klachten niet op neutrale wijze behandeld.
d.
Verweerder heeft geweigerd om conform artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. In de beklagprocedure bij het Hof van Discipline is slechts geoordeeld, dat verweerder krachtens de wet geen advocaat voor de tuchtzaak hoefde aan te wijzen. Dit was slechts een onderdeel van de klacht. Ter zitting is uitdrukkelijk gevraagd om de weigering ook voor wat betreft het niet aanwijzen van een advocaat voor een civiele vordering te beoordelen. Dit is helaas niet gebeurd.
3.
De raad gaat uit van de volgende gegevens.
3.1
Mevrouw mr. K. heeft in twee zaken werkzaamheden voor klager verricht. Zij heeft die werkzaamheden volgens het overeengekomen uurtarief afgerekend en deze kosten zijn voor het overgrote deel betaald. Uiteindelijk is in deze zaak een toevoeging verleend. Mr. K. heeft vervolgens geweigerd haar werkzaamheden onder de toevoeging te brengen en deze handelwijze is aan de tuchtrechter voorgelegd. In hoger beroep heeft het Hof van Discipline bij beslissing van 20 april 2009 geoordeeld, dat de opstelling van mr. K. niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Nadat de klacht in hoogste instantie was afgewezen heeft klager verweerder verzocht de klachten te herformuleren met name met betrekking tot de (in de woorden van klager) aangetoonde leugens van mr. K. Verweerder heeft geweigerd deze nieuwe klacht te instrueren.
3.2
Bij e-mail van 30 november 2007 heeft verweerder aan klager uitgelegd, dat bij de tuchtrechter de handelwijze van mr. K. en bij de Geschillencommissie advocatuur het geschil met mr. K. centraal zou staan. In deze mail heeft verweerder klager voorts voorgehouden, dat hij diende te kiezen tussen deze twee mogelijkheden om de zaak te laten beoordelen. Mr. K. en klager waren de bevoegdheid van de Geschillencommissie advocatuur niet overeengekomen. Mr. K. had zich bereid verklaard het geschil op vrijwillige basis aan de Geschillencommissie voor te leggen onder de voorwaarde, dat deze procedure niet nog eens door een procedure bij de tuchtrechter gevolgd zou worden.
3.3
Bij beslissing van het Hof van Discipline van 11 december 2009 is het beklag van klager tegen de afwijzing van het verzoek als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet ongegrond verklaard, omdat de bevoegdheid van de deken tot aanwijzing van een advocaat beperkt is tot zaken waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven, dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het Hof heeft daarbij overwogen, dat in procedures bij de tuchtrechter geen sprake is van een dergelijke verplichte vertegenwoordiging of bijstand, zodat de deken terecht en op goede gronden heeft beslist, dat verweerder in dit geval niet bevoegd was tot aanwijzing van een advocaat.
4.
Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
Aan zijn beslissing om de klacht van klager niet in behandeling te nemen heeft verweerder de volgende redenering ten grondslag gelegd. Indien verweerder de klacht zou hebben onderzocht zou hij tot de conclusie hebben moeten komen dat klager gelijk had en zou de consequentie daarvan zijn geweest, dat hij als lagere deken een oordeel zou moeten vellen over de handelwijze van een hogere rechter, waartoe hij - aldus verweerder - niet bevoegdheid was. In de visie van verweerder volgt uit het systeem van de (tucht) rechtspraak evenwel dat uitlatingen van een betrokken advocaat gedaan ten overstaan van de tuchtrechter alleen door de tuchtrechter zelf kunnen worden afgewogen. Daarom heeft hij zich onbevoegd verklaard.
De visie van de deken van de Orde van advocaten te D, die vindt dat verweerder de klacht wel in behandeling had moeten nemen, heeft verweerder niet tot een ander standpunt gebracht. Verweerder beseft, dat verschillend tegen de zaak kan worden aangekeken.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Verweerder ontkent, dat hij klager van het voorleggen van de zaak aan de Geschillencommissie heeft afgehouden, hetgeen ook niet mogelijk is. Verweerder heeft volstaan met het standpunt van mr. K. aan klager over te brengen.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Verweerder ontkent de klachtzaken niet neutraal te hebben behandeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
Tijdens zijn laatste weken als deken ongeveer een jaar geleden heeft verweerder geweigerd een advocaat aan te wijzen en klager op de mogelijkheid van beklag bij het Hof gewezen. Door het Hof van Discipline is de zaak aangehouden voor het beproeven van een schikking. Die is niet tot stand gekomen, waarna het Hof heeft beslist. De klacht betreffende het niet aanwijzen van een advocaat is vervolgens afgewezen.
Klager heeft verweerder zowel gevraagd om aanwijzing van een in het tuchtrecht gespecialiseerde advocaat als om aanwijzing van een advocaat om in een civiele procedure tegen mr. K. een bedrag terug te vorderen. De uitspraak van het Hof heeft alleen betrekking op de afwijzende beslissing voor wat betreft de in het tuchtrecht gespecialiseerde advocaat.
5.
De raad beoordeelt de klacht als volgt:
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken.
Voorop gesteld dient te worden dat het tuchtrecht behoudens uitzonderingen, zoals hieronder omschreven, uitsluitend betrekking heeft op eigen handelen of nalaten van advocaten en dat het handelen of nalaten van een advocaat in genoemde hoedanigheid niet ter beoordeling van de tuchtrechter staat, tenzij het gedragingen betreft die, op zich beoordeeld, zo ernstig zijn dat er sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Met dat uitgangspunt voor ogen worden de verschillende klachtonderdelen beoordeeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel a.
De redenering van verweerder gaat niet op. Klager heeft zich na de behandeling van diens klacht tegen mr. K. bij de raad van discipline en het Hof van Discipline wederom tot verweerder gewend met nieuwe klachten over mr. K inhoudende, dat zij ten overstaan van de tuchtrechter leugens zou hebben verteld. Uit artikel 46c lid 2 Advocatenwet volgt, dat elk stuk waarin over een gedraging van een advocaat wordt geklaagd door de deken als klacht in behandeling moet worden genomen. De raad is van oordeel, dat de deken op een verkeerde wijze binnen de beleidsruimte die hij had heeft gehandeld. Het betreft in de ogen van de raad evenwel een beoordelingsfout die niet tot een tuchtrechtelijk verwijt behoort te leiden omdat de gemaakte fout niet is gerelateerd aan de eisen die worden gesteld aan een behoorlijk handelend advocaat. Verweerder heeft de fout als deken gemaakt. Alhoewel de feitelijke grondslag klopt is de handelwijze tegen de achtergrond van het hiervoor aangegeven toetsingskader voorts ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
Deze klacht berust op een verkeerd begrip van het standpunt van mr. K. in verband met de samenloop van procedures, zoals dat door verweerder aan klager is verwoord. Dat standpunt was, dat de hele kwestie ofwel aan de tuchtrechter ofwel aan de Geschillencommissie advocatuur diende te worden voorgelegd en dat de klacht niet in onderdelen diende te worden opgesplitst, die ieder hun eigen rechtsgang zouden volgen. Het stond mr. K. vrij aan haar bereidverklaring deze voorwaarde te verbinden. De deken had niet de taak om haar daarin te sturen of daarin, toen mr. K. dat niet bleek te willen, zelf stappen te zetten. Dit klachtonderdeel mist derhalve een deugdelijke feitelijke grondslag, zodat deze ongegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
Dit klachtonderdeel kan niet slagen omdat de feiten waarop dit berust niet uit de verf zijn gekomen. Het enkele feit dat verweerder anders besloot dan klager wenste, ook mede in relatie tot hetgeen over klachtonderdeel a. is overwogen en verweerder daarbij in de ogen van de raad een beoordelingsfout maakte, is onvoldoende om aan te nemen dat hij de klachten van verweerder niet op neutrale wijze behandeld heeft.
Klachtonderdeel c. is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d.
De beslissing van het Hof van Discipline heeft alleen betrekking op de afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een advocaat in de tuchtzaak. Klager heeft zelf zijn klaagschrift opgesteld en het Hof heeft het beklag aldus opgevat, dat klager wenst dat een advocaat, die in het tuchtrecht goed thuis is, wordt aangewezen. De klacht van klager komt erop neer, dat het Hof van Discipline ten onrechte zijn beklag niet ruimer heeft opgevat in die zin, dat tevens zijn bezwaren tegen de afwijzing van een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in een civiele zaak zijn meegenomen. Deze klacht heeft niet de handelwijze van verweerder tot onderwerp, zodat de klacht in zoverre ongegrond is.
Dit klachtonderdeel heeft ook de afwijzing van verweerder om voor de civiele procedure tegen mr. K. een advocaat aan te wijzen op het oog. In kwesties die een procedure ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet betreffen, heeft de raad evenwel geen taak. Ook dit onderdeel van de klacht kan derhalve niet slagen.
DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:
De klachtonderdelen a, b, c en d zijn alle ongegrond.
Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2010.
Griffier Voorzitter