Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0598
Zaaknummer
09-105
Inhoudsindicatie
Rolperikelen. Voorzittersbeslissing. Geen redelijk belang bij de klacht dat verweerder klager geen kopie zou hebben gezonden van het rolformulier waarin hij zich stelde. Onwelwillend gedrag van klager zelf door verweerder die ook in eerste aanleg in deze zaak voor zijn cliënt was opgetreden geen kopie van de memorie van grieven te sturen met het argument dat hij, klager, niet volgens de regels op de hoogte was gebracht van het feit dat verweerder zich in hoger beroep had gesteld en hem (daarentegen wel) voor memorie van antwoord peremptoir te stellen. De stelling dat de door de cliënt van klager als partij getuige gehoord welbewust moet zijn gelogen pleitbaar en daarom niet klachtwaardig.
Uitspraak
09-105
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:
Mr. K, advocaat te [], en N., directeur van v.o.f. Y, gevestigd te [],
hierna te noemen klager resp. N,
tegen mr. V, advocaat te [].
1. Klager heeft zich bij brief d.d. 18 augustus 2009 beklaagd over verweerder. Nadat de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo de klacht had onderzocht heeft hij deze bij brief d.d. 23 december 2009 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 28 december 2009 door de raad ontvangen.
2. Voor een goed begrip van de klacht diene het volgende.
Klager treedt op als advocaat van [… ] v.o.f., verweerder treedt op als advocaat van [… ] B.V.. Deze partijen zijn sedert 2004 althans 2005 verdeeld over de inhoud en uitleg van hun, destijds in 2002 door klager opgestelde, agentuurovereenkomst. Zij hebben vervolgens meerdere procedures tegen elkaar gevoerd. In één van die procedures in hoger beroep bij het gerechtshof te […] had verweerder zich aanvankelijk niet voor zijn cliënt gesteld maar de procedure via de rol gevolgd.
De zaak is door klager geïntroduceerd op de zitting van 22 mei 2008. Op 16 september 2008 is hem een lang uitstel van 53 weken - tot in de tweede helft van september 2009 - verleend voor memorie van grieven. Op 10 maart 2009 heeft klager bij vervroeging van grieven gediend. Verweerder werd daarmee pas bekend ter gelegenheid van een zitting in kort geding tussen dezelfde partijen op 7 mei 2009. Hij had toen nog geen exemplaar van de memorie van grieven ontvangen, en heeft daar ter zitting aan klager om verzocht. Verweerder had zich ook nog niet gesteld. Dat laatste heeft hij gedaan ter rolle van 19 mei 2009. Het daartoe strekkende rolbericht H2 heeft hij op 11 mei 2009 aan het Hof verzonden, volgens verweerder met gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan klager bij brief d.d. 11 mei 2009, in welke brief hij tevens aangaf dat hij er van uitging dat klager de memorie van grieven alsnog aan hem toe zou zenden. Klager zegt die brief nooit ontvangen te hebben.
Aan verweerder is uitstel verleend voor antwoord, eerst tot 30 juni 2009, vervolgens tot 11 augustus 2009.
Klager heeft bij brief d.d. 14 juli 2009 aan verweerder partij-peremptoir en akte niet dienen aangezegd voor de rolzitting van 11 augustus 2009. Verweerder had toen nog steeds niet de memorie van grieven van klager ontvangen. Daarop heeft verweerder op 10 augustus 2009 door middel van een formulier H5 een zogenaamd verzoek om uitstel wegens overmacht ingediend met als toelichting dat hij nog niet over de memorie van grieven beschikte. Dat uitstelverzoek is ingewilligd. Daaraan voorafgaand had hij op 7 augustus 2009 klager als volgt geschreven:
“Bij gelegenheid van het kort geding tussen partijen is ter terechtzitting van 7 mei 2009 naar voren gekomen dat u kennelijk een Memorie van Grieven heeft ingediend in onderhavige zaak in hoger beroep en dat u mij kennelijk geen exemplaar heeft toegezonden. Ik verzocht u dat alsnog te doen en u reageerde met de stelling dat u daartoe niet gehouden zou zij, omdat ik mij nog niet als advocaat had gesteld ten tijde van de indiening door u.”
“Tot op heden heb ik de … Memorie van Grieven nog immer niet mogen ontvangen, terwijl u, daarvan zeer wel bewust, vervolgens mij onlangs een peremptoirstelling en aanzegging akte niet dienen hebt doen toekomen.”
“Ik verzoek u nogmaals om mij de … Memorie van Grieven toe te zenden, alsmede uitdrukkelijk in te stemmen met een nader uitstel voor Memorie van Antwoord van tenminste zes weken. Indien u daaraan niet voldoet, dwingt u mij tot het geven van volledige openheid van zaken hieromtrent aan het Gerechtshof, waarbij u mij eveneens dwingt uw handelwijze in een kwaad daglicht te stellen. Vooralsnog wil ik dat voorkomen en doe ik tevens een beroep op de welwillendheid die ook u als advocaat zult betrachten.”
Verweerder heeft in zijn memorie van antwoord onder meer geschreven als volgt: “Door de heer [N], eigenaar-directeur van v.o.f.[Y], en diens advocaat is onder ede een onjuiste verklaring afgelegd.”
3. Klager heeft zich beklaagd over het volgende.
1. Toen verweerder zich met een zogenaamd H2 formulier stelde, heeft hij verzuimd een kopie daarvan aan klager toe te zenden.
2. Verweerder heeft hem in zijn brief van 7 augustus 2009 ten onrechte het verwijt gemaakt dat hij welbewust de memorie van grieven niet zou hebben willen toesturen en ondertussen partij peremptoir en akte niet dienen aanzegde “terwijl u daarvan zeer wel bewust” was.
3. Verweerder door het gebruik in zijn brief van 7 augustus 2009 van de bewoordingen “dwingt u mij tot het geven van volledige openheid van zaken hieromtrent aan het Gerechtshof, waarbij u mij eveneens dwingt uw handelwijze in een kwaad daglicht te stellen” middels een vorm van chantage klager in de door verweerder gewenste richting heeft trachten te bewegen.
4. Verweerder heeft zonder enig nader onderzoek of bewijs klager en diens cliënt ten onrechte beschuldigd van meineed. Daardoor zijn klager en zijn cliënt aangetast in hun goede eer en naam. Dit onderdeel van de klacht is door klager mede namens de heer [N] ingediend.
4. De voorzitter is van oordeel dat de klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden afgedaan.
5. Met betrekking tot klachtonderdeel 1 overweegt de voorzitter dat, nu verweerder nadrukkelijk heeft gesteld dat hij wel degelijk een kopie van bedoeld formulier aan klager heeft toegezonden, en zulks ook past binnen de gebruikelijke gang van zaken rond rolverrichtingen, onvoldoende aannemelijk is geworden dat verweerder in dit geval het rolformulier niet aan klager heeft toegezonden. Daarbij komt dat ook niet valt in te zien waarom verweerder in dit geval toezending van een kopie van het rolformulier aan klager achterwege zou hebben gelaten. Hoe dan ook is klager er nadien, naar de voorzitter aanneemt, via de rolberichten mee bekend geworden dat verweerder zich op 18 mei 2009 gesteld heeft, en heeft hij, toen verweerder bij afloop van de eerste termijn niet van antwoord had gediend, deze bij brief van 14 juli 2009 aangekondigd partij-peremptoir te zullen aanzeggen. Het valt dan ook niet in te zien welk belang klager bij het onderhavige verwijt zou kunnen hebben of hebben gehad. Dit onderdeel van de klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2 en 3 overweegt de voorzitter dat verweerders brief van 7 augustus 2009 weliswaar fors gesteld is, maar onbegrijpelijk is dat in het licht van de omstandigheden niet. Klager en verweerder waren al jarenlang als advocaten in het geschil tussen hun cliënten betrokken, klager wist dus dat verweerder optrad voor [ ]B.V., hij heeft er zo begrijpt de voorzitter welbewust voor gekozen om verweerder onwetend te laten van het feit dat hij bij vervroeging van grieven had gediend en hem geen kopie van zijn memorie van grieven toe te sturen. Klager heeft niet betwist dat, toen tijdens het Kort Geding op 7 mei 2009 een en ander aan verweerder duidelijk werd, hij te kennen heeft gegeven dat hij zich niet gehouden had geacht om verweerder op diens verzoek een kopie van de memorie van grieven te sturen ‘omdat deze zich niet had gesteld’. Klager heeft evenmin betwist dat verweerder hem bij die gelegenheid heeft verzocht om hem alsnog de memorie van grieven toe te zenden. Klager heeft aan dat laatste verzoek geen gevolg gegeven, ook later niet toen hij via de rolberichten ermee bekend moet zijn geworden dat verweerder zich gesteld had. Om dan op 14 juli aan verweerder te schrijven dat hij hem partij-peremptoir zou gaan stellen terwijl hij verweerder nog steeds niet voorzien had van de memorie van grieven getuigt wel van zoveel onwelwillendheid dat het klager niet hoefde te verbazen dat verweerder hem schreef zoals hij heeft gedaan. Klager liet verweerder immers niet veel keus om de procespositie van zijn cliënt veilig te stellen. Als chantage kan verweerders brief in de gegeven omstandigheden in elk geval niet worden geduid.
Deze onderdelen dienen dan ook eveneens als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
Met betrekking tot het derde klachtonderdeel 4 heeft verweerder tot zijn verweer uiteengezet dat volgens zijn cliënt en op basis van de stukken geconcludeerd moest worden dat een door klager en de heer [N] onder ede afgelegde verklaring – omtrent het door klager opgestelde contract uit 2002 - onjuist was. Hij heeft dat zo in de processtukken verwoord. De rechter heeft dienaangaande overwogen dat de herinnering van mr. […] (klager) kennelijk niet meer juist was. Klager heeft in hoger beroep gesteld dat er met zijn herinnering niets mis was. De conclusie van verweerder dat er dan welbewust door klager moet zijn gelogen is een conclusie die op zichzelf geen verwondering oproept en die verweerder heel goed kon bereiken. Of zij juist is doet feitelijk niet ter zake, pleitbaar was zij wel. Ook dit laatste onderdeel van de klacht wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht van klagers tegen verweerder is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 25 januari 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden op 25 januari 2010.
Mr. B.P.J.A.M. van der Pol