Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0630

Zaaknummer

09-280U

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Een advocaat dient de met cliënt gemaakte afspraken goed schriftelijk vast te leggen. Zeker als de afspraak inhoudt dat na een rechterlijk tussenvonnis geen verdere actie zal worden ondernomen. Klachtonderdeel gegrond. Aan het verzoek om de zaak weer te activeren behoefde de advocaat geen gehoor te geven. Het verzoek richtte zich tot de deken en tevens was ten gevolge van ingediende klacht de vertrouwensbasis weg. Klachtonderdeel ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 11 mei 2010

in de zaak 09-280U

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 6 oktober 2009, bij de raad binnen gekomen op 8 oktober 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 2 maart 2010. Klager heeft de raad laten weten niet bij de behandeling aanwezig te kunnen zijn. Verweerder is in persoon verschenen Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 45, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a) na het tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 3 januari 2003 de procedure niet ten behoeve van klager heeft voortgezet noch er (voldoende) op heeft gewezen dat de procedure stillag;

b) de procedure op verzoek van klager niet alsnog heeft gecontinueerd.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager is verwikkeld in een juridisch geschil met L B.V. en haar directeuren, verder te noemen L. c.s. In die procedure heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2003 een tussenarrest gewezen. In het arrest is onder meer het volgende overwogen:

 “4.11. Het hof wenst alvorens deze grieven verder te behandelen, de beschikking te krijgen over de brief waarbij L c.s. de overeenkomst met [klager] hebben beëindigd alsmede over de brieven die L c.s. daaraan voorafgaand, in het kader van de betaling van de royalty’s, aan [klager] hebben doen uitgaan. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen voor een akte uitlating producties aan de zijde van L c.s.[Klager]kan daar dan vervolgens op reageren”.

 ..…

 “4.15 Als gezegd: de onder 4.12 bedoelde vorderingen van L c.s. zijn toewijsbaar. Het hof geeft partijen echter in overweging in onderling overleg een onafhankelijk accountant als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de overeenkomst in staat te stellen aan de hand van de boekhouding van [klager] na te gaan hoeveel balldies van welke type (te onderscheiden op de voet van artikel 2 lid 2 en 3 van de overeenkomst) [klager] in en na september 1996 heeft verkocht. Partijen kunnen bij eerder bedoelde aktes aangegeven of zij tot deze oplossing zijn gekomen.

3.3 Op 7 februari 2003 heeft de advocaat van L c.s. aan verweerder (onder meer) geschreven:

 “U zult wel hebben kennis genomen van het interim arrest van het Gerechtshof. Wij moesten bij elkaar te rade gaan of wij het eens konden worden over een onafhankelijke accountant.

 

 Ik denk eerlijk gezegd dat het verstandiger is dat mijn cliënt een accountant langs stuurt die vervolgens zijn bevindingen kan rapporteren. Die kan zo mogelijk contact opnemen met de accountant van uw cliënt. Daarna kunnen wij altijd nog kijken of het noodzakelijk is om een onafhankelijk accountant te benoemen. Ik heb gezien hoe moeilijk het kennelijk voor uw cliënt is om hele kleine proceskostenveroordelingen te voldoen. Het laten benoemen van een deskundige door de rechtbank kost, en dat heb ik onlangs maar weer mogen ervaren, al gauw tegen de EUR 10.000. Ook in die zaak ging het over de benoeming van een register accountant in een buitengewoon eenvoudige zaak. Ieder der partijen moest EUR 5.000 aan voorschot betalen en moest zelfs later nog bijstorten.”

…….

“Graag verneem ik van u. Lukt het u niet om op korte termijn duidelijkheid te verschaffen, dan verzoek ik mij toestemming te geven het Gerechtshof te laten weten dat wij in onderling overleg deze zaak met enkele weken hebben aangehouden”.

3.4 Bij dagvaarding van 19 november 2004 heeft klager een vordering tegen verweerder ingesteld. De vordering had betrekking op terugbetaling van betaalde voorschotten. Die vordering is afgewezen. In reconventie heeft verweerder van klager betaling gevorderd van declaraties voor de door verweerder ten behoeve van aan klager verleende juridische diensten. De vordering in reconventie is bij vonnis van 25 mei 2005 toegewezen.

3.5 Bij brief van 21 april 2008 heeft klager zich tot de deken van de orde van advocaten in Utrecht gewend. In de brief aan de deken heeft klager in de laatste alinea vermeld:

 “Gaarne zie ik dan ook mijn zaak weer de activerende aandacht krijgt middels peremptoir stellen van de wederpartij en de invordering van de vergoeding voor geleden schade vanwege onrechtmatige ontbinding zijn vervolg zal krijgen.”.

3.6 De zaak tussen klager en L c.s. staat tot op heden op de slaaprol van het gerechtshof te Amsterdam.

4 Beoordeling van de klacht

4.1 Het handelen c.q. nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft, is aangevangen begin 2003. Op 2 januari van dat jaar immers heeft het gerechtshof te Amsterdam zijn tussenarrest gewezen en aan dat tussenarrest heeft verweerder naar het oordeel van klager geen vervolg te geven door hetzij de procedure ten behoeve hem voort te zetten hetzij er (voldoende) op te wijzen dat de procedure stillag. Klager heeft eerst op 21 april 2008 hierover een klacht tegen verweerder ingediend. Gelet op dit tijdsverloop zal de raad ambtshalve beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Daarbij zal de raad enerzijds afwegen het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat verweerder heeft bij het beginsel van rechtszekerheid. Dit laatste houdt, kort gezegd, in dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds.

4.2 Verweerder beroept zich voor zijn handelen op de daarover met klager gemaakte afspraken. Die afspraken houden volgens verweerder kort gezegd in dat zou worden afgewacht wat L c.s. naar aanleiding van het tussenarrest zou doen. De raad stelt vast dat het laatste contact tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het vonnis d.d. 25 mei 2005 in hun geschil over de declaraties. Hoewel niet duidelijk is of op dat moment (ook) de status van de procedure bij het gerechtshof te Amsterdam besproken is, neemt de raad 25 mei 2005 als beginpunt voor de hiervoor onder 4.1. bedoelde tijdsverloop. Dat moment kan voor klager immers als duidelijke gelegenheid worden aangemerkt om navraag naar de status van zijn zaak te kunnen doen. Nu verweerder geen schriftelijke bevestiging van de gestelde in 2003 gemaakte afspraken over het stil laten liggen van de procedure, heeft overgelegd, kan het tijdsverloop vóór dat moment niet aan klager worden tegengeworpen. Door op 21 april 2008 zijn klacht in te dienen heeft klager weliswaar lang hiermee gewacht, maar naar het oordeel van de raad is dat in de gegeven omstandigheden niet te lang. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

Klachtonderdeel a.

4.3 De raad stelt voorop dat een advocaat in het algemeen gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Alleen in specifieke gevallen kan op grond van de omstandigheden aanleiding bestaan om van deze regel af te wijken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van het arrest van 2 januari 2003 met klager heeft afgesproken dat zou worden afgewacht wat L c.s naar aanleiding van het tussenarrest zou doen. De afspraak waarop verweerder zich beroept blijkt nergens uit, terwijl de inhoud daarvan – niets doen – naar het oordeel van de raad juist tot het vastleggen daarvan noopt. Op zich is voorstelbaar dat verweerder dit gelet op de inhoud van het tussenarrest  de beste oplossing voor klager leek, maar er was – gelet op het voorgaande – alle reden om de daarover gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen, conform het bepaalde in gedragsregel 8 voor advocaten. Door dat niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad heeft voorts niet kunnen vaststellen wat verweerder met klager heeft afgesproken naar aanleiding van de door de advocaat van de wederpartij aan verweerder gestuurde brief van 7 februari 2003,  noch dat daaromtrent enig bericht aan de advocaat van de wederpartij of klager is gezonden. Op grond van het voorgaande is  klachtonderdeel a) gegrond in zoverre deze betrekking heeft op het feit dat verweerder er niet voldoende op heeft gewezen dat de procedure stillag.

Klachtonderdeel b.

4.4 Uit het dossier zoals dat door middel van de onder 1.3 genoemde brief van de deken aan de raad is voorgelegd, blijkt geen opdracht van verweerder aan klager om de zaak voort te zetten. De raad is van oordeel dat de zinsnede van verweerder in de aan de deken gerichte brief van 21 april 2008 niet zo door verweerder had moeten worden opgevat. Niet alleen richt klager zich met die brief tot de deken, maar uit de brief volgt ook dat de vertrouwensbasis voor het verder behandelen van de zaak niet meer aanwezig is. Het feit dat verweerder naar aanleiding van de brief van 21 april 2008 geen actie heeft ondernomen is derhalve niet tuchtrechtelijk laakbaar. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

4.5 Maatregel

4.6 Hoewel klachtonderdeel a. ten dele gegrond is, zal de raad verweerder geen maatregel opleggen. Verweerder heeft te kennen gegeven afspraken met cliënten thans goed schriftelijk vast te leggen. Tevens komt het aan verweerder verweten handelen c.q. nalaten mede voor rekening van klager. Hij had eerder bij verweerder kunnen informeren naar de stand van zaken en kunnen aandringen op voortzetting van de procedure.

 BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

 -  klachtonderdeel a. ten dele gegrond zoals omschreven in 4.3:

 -  klachtonderdeel b. ongegrond;

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, J.J. Trap, D.J.S. Voorhoeve en S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2010.

 voorzitter        griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 mei 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

En ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC

Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan’

uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie:

076 548 4607.