Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-07-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0871
Zaaknummer
10-101U en 10-102U
Inhoudsindicatie
Advocaat doet aangifte tegen wederpartij en meldt daarbij dat AFM integriteitsonderzoek tegen wederpartij verricht. Informatie onjuist, klacht en dekenbezwaar gegrond
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 19 juli 2010
in de zaak 10-101U en 10-102U
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht in de zaak 10-102U van:
k l a a g s t e r
tegen
de heer mr.
v e r w e e r d e r
en in het dekenbezwaar in de zaak 10 -101U van
de deken van de Orde van Advocaten
met betrekking tot
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven van 23 maart 2010, door de raad ontvangen op 25 maart 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad op 19 mei 2010. Aanwezig waren klaagster, de waarnemend deken en verweerder.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. genoemde brieven van de deken aan de raad en van de stukken die vermeld zijn in de bij de brieven gevoegde inventarislijsten.
1.4 Van de zitting van 19 mei 2010 is proces-verbaal opgemaakt.
2 De klacht en het bezwaar
De klacht en het bezwaar houden zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door in een aangifte bij het hoofd Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie te melden dat klaagster aan verweerder heeft bevestigd dat bepaalde gebeurtenissen aanleiding voor klaagster waren om een grootscheeps integriteitonderzoek te starten naar een wederpartij van verweerder.
3. Feiten
3.1 Verweerder behartigt de belangen van beleggers in vastgoedconstructies. In verband hiermee heeft verweerder in september 2009 per mail contact gehad met klaagster.
3.2 Op 2 september 2009 stuurde klaagster een brief naar verweerder met de volgende inhoud:
“Voor vandaag hadden wij een telefonische afspraak geagendeerd in verband met uw laatste e-mailberichten d.d. 17 en 22 september 2009 aan de heer [X]. Daarin lijkt u te suggereren dat er in een aan [Y] gelieerde vennootschap strafbare feiten worden gepleegd, althans gedragingen plaatsvinden die financieel rechtelijk laakbaar zouden zijn. Indien zulks zou kunnen worden vastgesteld dan heeft dit zonder meer de (onderzoeks)aandacht van de [klaagster]. Zij beschikt daartoe over vergaande bevoegdheden. Voor de juridisch proportionele aanwending daarvan is echter wel noodzakelijk dat [klaagster] over concrete aanwijzigen beschikt.
Tijdens ons aanvankelijk geagendeerde telefonisch onderhoud had ik graag de mogelijkheid met u besproken om uw vingerwijzingen nader te concretiseren c.q. te onderbouwen, bijvoorbeeld met de volledige gegevens van degenen op wiens verklaringen u uw stellingen baseert.”
3.3 Op 23 september 2009 vond alsnog een telefonisch onderhoud tussen klaagster en verweerder plaats. Na dit onderhoud stuurde klaagster een mailbericht naar verweerder met onder meer de volgende tekst:
“Evenwel goed dat u toch nog de gelegenheid hebt gevonden om onze afspraak doorgang te kunnen laten vinden. Ik heb ons gesprek overigens zeer gewaardeerd.
Zoals ik U al toelichtte, heeft [klaagster] behoefte aan een nadere concretisering van Uw vermoedens; zowel vanuit een louter operationeel als onderzoektactisch oogpunt. Ik verwijs kortheidshalve naar mijn brief van vandaag. Die sluit ik bij dit mail bericht.
In dat kader heb ik er goede nota van genomen dat U beschikt over de personalia van de gedupeerde consumenten en degenen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan valsheid in geschrift.
Daarvan neemt [klaagster] graag kennis. Ik houd mij beschikbaar voor het maken van een afspraak om hieraan een vervolg te geven.”
3.4 Op 25 september 2009 stuurde verweerder een brief aan het Hoofd Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie waarin hij namens zijn kantoor aangifte deed tegen een aantal rechtspersonen en natuurlijke personen. In deze brief schreef verweerder:
“ [klaagster] heeft reeds aan mij bevestigd, dat een en ander aanleiding voor haar is om een grootscheeps integriteitonderzoek naar [Y] te starten, zie bijlage 3.”
3.5 Op 1 oktober 2009 diende klaagster een klacht in tegen verweerder bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht.
3.6 Bij brief van 23 maart 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
4. Beoordeling van de klacht en het bezwaar
4.1. Voor wat betreft het verspreiden van informatie mag in het algemeen van de advocaat worden verwacht dat hij dit slechts doet indien hij zeker weet dat dit juist is. Indien de informatie van een cliënt afkomstig is, is deze grondige controle voor de advocaat in mindere mate vereist. In dit geval betreft het echter geen informatie van een cliënt van verweerder maar informatie over een bestuursorgaan die wordt gegeven aan het openbaar ministerie.
4.2. Mede gezien de stelligheid van de uitlating die verweerder deed over klaagster, te weten dat laatstgenoemde heeft bevestigd een grootscheeps integriteitonderzoek te starten naar [Y] is de raad van oordeel dat verweerder deze uitlating niet had kunnen doen zonder zeker te weten dat dit juist was en ook aan verweerder was bevestigd. De raad is van oordeel dat het door verweerder gestelde niet uit de brief en de mail van klaagster kon worden afgeleid. Dat dit in het gevoerde telefoongesprek is verteld, is voorts niet komen vast te staan.
4.3. Dit betekent dat de klacht en het bezwaar gegrond zijn.
5. Maatregel
Het is de raad bekend dat op 19 juli 2010 in een vergelijkbare zaak, te weten de zaak 10- 100 U, aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand is opgelegd. Daarom ziet de raad in deze zaak geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel.
BESLISSING:
De raad van discipline verklaart de klacht en het bezwaar gegrond.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2010 door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mr. L.D.H. Hamer, mr. J.M. van de Laar, mr. M. Pannevis, mr. M.J. Westhoff, leden en mr. P.H. Burger als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 19 juli 2010 verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607