Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0897

Zaaknummer

R. 3301/09.133

Inhoudsindicatie

Verwijten (a) dat de advocaat onzorgvuldig heeft gehandeld door onjuiste informatie over het inkomen van de cliënt aan de rechter mee te delen (daar klager in een latere procedure andere gegevens ter beschikking heeft gekregen) en (b) dat de advocaat heeft gepoogd klager op te lichten door aan klager een brief te sturen waarin hem een termijn werd gegund om aan een rechterlijke beslissing te voldoen. Beide verwijten ongegrond.

Inhoudsindicatie

De klacht is in de beslissing van de voorzitter onvolledig weergegeven. Verzet gegrond. Klacht ongegrond.

Uitspraak

1. V ERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij (fax)brief van 19 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze heeft het dossier op 3 september 2009 aan de Raad toegezonden, alwaar het is binnengekomen op 3 september 2009.

1.2  Bij beslissing van 28 september 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 29 september 2009.

1.3  Bij verzetschrift van 5 oktober 2009, door de Raad op die datum per fax ontvangen, heeft klager verzet aangetekend tegen voormelde beslissing.

1.4  Bij brief van 25 maart 2010 heeft klager stukken in het geding gebracht, voorzien van een toelichting.

1.5  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.6  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 12 april 2010.

Klager is verschenen. Namens verweerster is verschenen mr. M., advocaat te Den Haag. Klager heeft een pleitnota overgelegd.

1.7  Na de zitting heeft klager bij (fax)brief van 12 april 2010 de voorzitter van de Raad gewraakt.

De wraking is behandeld door de wrakingskamer op 17 mei 2010. De wrakingskamer heeft uitspraak gedaan op 31 mei 2010, waarbij de wraking is afgewezen.

 

2.  FEITEN

2.1 Tegen de feiten, vermeld in de bestreden beslissing, is geen bezwaar aangevoerd. De Raad verwijst naar die feiten en neemt die over.

 

3.  DE KLACHT EN HET VERZET

3.1  Klager verwijt verweerster dat zij onzorgvuldig is geweest in de naleving van de bepalingen van de Advocatenwet en de gedragsregels door bij rechtbankzittingen in 2006 en 2007 valsheid in geschrifte te plegen in de zin van misleiding/bedrog van de rechtbank door het verschaffen van onware informatie. Voorts verwijt klager verweerster pogingen tot oplichting van klager door het sturen van een dreigbrief (d.d. 21 augustus 2007) waarin aan klager wordt aangezegd dat hij een bedrag binnen een bepaalde termijn moet betalen ter vermijding van executiemaatregelen.

3.2  In het verzet heeft klager – zakelijk weergegeven – het volgende gesteld.

De plaatsvervangend voorzitter heeft onzorgvuldig gehandeld door de uitspraak te baseren op gebrekkig onderzoek van de Deken en niet zelf een onderzoek te starten.

De plaatsvervangend voorzitter heeft de klacht onjuist weergegeven. Verweerster heeft tuchtrechtelijk onzorgvuldig gehandeld met als strafbaar vervolg bedrog, valsheid in geschrifte en poging tot oplichting.

Klager kon de klacht niet eerder indienen omdat hij niet eerder dan september 2008 over informatie beschikte die hij van de opvolgende advocaat van klagers wederpartij heeft ontvangen, te weten de loonstroken en belastingstukken uit 2006. Klager verkreeg deze stukken in verband met de procedure over de afbouw van de alimentatie.

De Advocatenwet kent bovendien geen verval of verjaring van het klachtrecht.

De Deken heeft ten onrechte niet voldaan aan een meldingsplicht als bedoeld in artikel 162 Sv.

Klager verzoekt de vernietiging van de beslissing van 29 september 2009 en een hernieuwd tuchtrechtelijk onderzoek. Voorts verzoekt klager de Raad de Deken op te dragen om aangifte tegen verweerster te doen wegens het plegen van strafbare feiten. Klager verzoekt zijn klacht gegrond te verklaren.

 

4.  BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1  De Raad onderschrijft het in het verzet naar voren gebrachte bezwaar van klager tegen de formulering van de klacht. Afgaande op de klachtbrief van 19 mei 2009 en de repliek van 22 juli 2009 houdt de klacht in dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijk handelend advocaat hoort. In zijn verdere betoog heeft klager de klacht onderbouwd met verwijten die neerkomen op het plegen van valsheid in geschrift, misleiding en bedrog van de rechtbank, en poging tot oplichting.

Aldus staat in de klacht het verwijt inzake de zorgvuldigheid bij de naleving van de Advocatenwet en de Gedragsregels voorop.

4.2  Bij de behandeling van het verzet is aan de orde gekomen dat klager niet eerder dan in september 2008 over informatie beschikte die hij van de opvolgende advocaat van zijn wederpartij heeft ontvangen, te weten loonstroken en belastingstukken uit 2006. Dit is van de kant van verweerster niet weersproken.

Blijkens de klacht dateren de verweten gedragingen van maart 2006 en augustus 2007.

4.3  De Raad is van oordeel dat het tijdsverloop sedert de verweten gedragingen tot aan het indienen van de klacht niet zodanig lang is dat de klacht moet worden aangemerkt als niet binnen een redelijke termijn ingediend, te meer wanneer in aanmerking wordt genomen dat klager de stukken waarop hij zich beroept in september 2008 uit een processtuk van de wederpartij heeft vernomen. De Raad ziet derhalve in de gegeven omstandigheden geen grond voor kennelijke niet-ontvankelijkverklaring.

4.4  Het hiervoor overwogene brengt mee dat het verzet gegrond is en de Raad de klacht, in de formulering zoals weergegeven onder 3.1, zal beoordelen.

4.5  De Raad onderschrijft niet de stelling van klager dat het onderzoek dat de deken naar de klacht heeft ingesteld ontoereikend is. De deken heeft hoor en wederhoor toegepast, waarbij er niet toe doet dat verweerster in verband met haar defungeren als advocaat haar belangen heeft doen behartigen door mr. M.

De deken heeft de klacht en haar bevindingen toegezonden aan de Raad zulks overeenkomstig het verzoek van klager en nadat deze te kennen had gegeven niet in haar voorlopig oordeel geïnteresseerd te zijn. De Raad ziet geen aanleiding een nader onderzoek te gelasten.

4.6  Bij de beoordeling wordt het volgende voorop gesteld.

4.7  In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.

Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden.

4.8  In het algemeen geldt voorts dat de advocaat in beginsel mag afgaan op de feiten en informatie die zijn cliënt hem verschaft. Nader onderzoek naar de verschafte feiten of informatie is slechts dan geboden indien de advocaat over aanwijzingen beschikt die twijfel aan de juistheid rechtvaardigen.

4.9  Noch in de klacht noch in het verzet is gebleken van feiten of omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat verweerster aan de rechtbank informatie heeft verschaft, zoals ten aanzien van het netto inkomen van haar cliënte, waarvan zij wist of behoorde te weten dat het (mogelijk) onjuist was. Niet is gebleken dat verweerster destijds beschikte over de jaaropgaven waarover klager in september 2008 de beschikking heeft verkregen.

4.10  Voor zover de klacht betrekking heeft op valsheid in geschrift of het misleiden van de rechtbank, is deze ongegrond.

4.11  De klacht bevat ook een verwijt op basis van de brief van verweerster van 21 augustus 2007 aan de advocaat van klager.

Klager beschouwt deze brief als een dreigbrief en een poging van verweerster tot oplichting.

4.12  De Raad oordeelt dat klaagster, uitgaande van de beschikking van het gerechtshof van 15 augustus 2007, overeenkomstig de voor haar geldende regels, in het bijzonder Gedragsregel 19, heeft gehandeld door klager eerst een termijn te stellen om aan de beschikking te voldoen, alvorens over te gaan tot het opdragen van executiemaatregelen.

De verwijten van klager naar aanleiding van deze brief zijn ongegrond.

4.13  Ook overigens is niet gebleken dat verweerster onzorgvuldigheid heeft betracht in de naleving van de voor haar als advocaat geldende regels.

4.14  Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

 

 

5.  BESLISSING

5.1 De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-  verklaart het verzet gegrond;

-  verklaart de klacht ongegrond.

  

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, P.S. Kamminga, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. C.A. de Weerdt, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 5 juli 2010.

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter