Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0979

Zaaknummer

10-025A

Inhoudsindicatie

 Klaagster maakt verweerder diverse verwijten die allen betrekking hebben op de wijze waarop verweerder de zaak van klaagster heeft behandeld. Verweerder zou de opdracht van klaagster maar ten dele hebben uitgevoerd, zich onheus over klaagster hebben uitgelaten, een verkeerd advies hebben gegeven en de zitting onvoldoende hebben voorbereid. De klacht is deels gegrond. Enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 31 augustus 2010

in de zaak 10-025A

 

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 21 januari 2010 binnengekomen klacht van:

 

mevrouw

 

klaagster

tegen:

de heer mr.

Verweerder

 

 

1.   Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 19 januari 2010, door de raad ontvangen op 21 januari 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Det klacht is behandeld ter zitting van 16 juni 2010 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad

en van de stukken genummerd 1 t/m 16 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de brief van 19 januari 2010 genoemde inventarislijst.

2.   Klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 advocatenwet heeft gehandeld omdat hij:

a. de door hem aanvaarde opdracht van klaagster maar ten dele heeft uitgevoerd;

b. klaagster een onjuist advies heeft gegeven met als gevolg dat klaagster in de proceskosten werd veroordeeld;

c. klaagster niet heeft geïnformeerd over de verhuizing van zijn kantoor;

d. klaagster ten onrechte heeft bericht dat zij niet aanwezig behoefde te zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. Verweerder heeft die behandeling onvoldoende voorbereid;

e. tegenover en over klaagster zich onheus heeft uitgelaten.

3.    Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 In 2000 is de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en haar echtgenoot.

3.3 Bij brief van 7 februari 2008 heeft verweerder de opdracht van klaagster schriftelijk bevestigd. In deze brief is opgenomen dat klaagster verweerder heeft verzocht een procedure te starten waarin de ex-echtgenoot van klaagster wordt veroordeeld de helft van de gespaarde pensioenvoorziening terug te betalen. Voorts blijkt uit deze brief dat klaagster verweerder heeft verzocht een verzoek in te dienen ter zake van betaling van een onderhoudsbijdrage.

3.4 Bij verzoekschrift van 12 juni 2008 heeft verweerder namens klaagster een verzoek tot vaststelling onderhoudsbijdrage ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Omtrent de woonplaats van de ex-echtgenoot van klaagster is in dit verzoekschrift opgenomen dat hij zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats is. Middels een advertentie in de krant werd de ex-echtgenoot van klaagster geïnformeerd over het ingediende verzoekschrift. Doel van deze wijze van oproeping was volgens verweerder het verkrijgen van een verstekvonnis.

3.5 De rechtbank heeft, zo volgt uit een e-mail van 18 september 2008 van verweerder aan klaagster, verweerder benaderd met het verzoek een adres van de ex-echtgenoot van klaagster ter beschikking te stellen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder het zakenadres van de ex-echtgenoot van klaagster verstrekt. In ditzelfde e-mailbericht (p. 29 van het dossier) heeft verweerder klaagster voorts het volgende laten weten:

“Met betrekking tot onderstaande e-mail, dit. Ja, ik stel voor eerst af te wachten wat de rechtbank doet met het rekest vaststelling onderhoudsbijdrage. Het heeft natuurlijk geen zin om twee procedures op te starten, wanneer u in een van de procedures in het ongelijk wordt gesteld. Afgezien daarvan is het niet uitgesloten dat het pensioenverhaal tot de consequentie leidt, dat de gefinancierde rechtsbijstand weer op de helling komt te staan. Om die reden, kortom, handel ik zoals ik tot op heden heb gehandeld. (…)”

3.6 Bij e-mailbericht van 20 januari 2009 heeft verweerder klaagster geïnformeerd over het verweerschrift dat de ex-echtgenoot van klaagster bij de rechtbank had ingediend.

3.7 Verweerder heeft klaagster bij e-mailbericht van 24 maart 2009 laten weten dat de mondelinge behandeling was bepaald op 12 mei 2009. Verweerder is op 8 mei 2009 begonnen met de voorbereiding van deze zitting, zo volgt uit zijn brief aan de deken van 9 september 2009.

 

3.8 Bij brief van 12 mei 2009 heeft verweerder klaagster verslag gedaan van de mondelinge behandeling. Verweerder laat weten dat hij in de dagen voorafgaand aan de zitting tevergeefs heeft getracht klaagster te spreken om de zitting voor te bespreken en voorts om een door de ex-echtgenoot van klaagster overgelegde overeenkomst te bespreken, in welke overeenkomst een regeling tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is vastgelegd. Daarnaast heeft verweerder zijn verbazing uitgesproken dat klaagster niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was. Voorts is in deze brief het volgende opgenomen:

“De boosheid en verongelijktheid die op grond van productie 2 verweerschrift naar voren komt, een stuk dat u volgens wederpartij op de site van de Telegraaf zou hebben geplaatst, doet vermoeden dat u zo snel mogelijk professionele hulp moet zoeken. Nee, niet bij een advocaat, maar bij iemand die van praten zijn werk heeft gemaakt, een psychiater wel te verstaan, met wie u in de vorm van therapie op de een of andere manier zult moeten zien te proberen om stap voor stap de echtscheiding en alles wat daarmee samenhangt uit het verleden achter u te laten c.q. te verwerken.”

3.9 De rechtbank heeft bij beschikking van 15 juli 2009 het verzoek van klaagster afgewezen en heeft haar in de proceskosten veroordeeld. De ex-echtgenoot van klaagster had de rechtbank verzocht haar in de kosten te veroordelen, welk verzoek aldus in de beschikking is verwoord:

“De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, omdat zij in eerste instantie de rechtbank heeft meegedeeld niet bekend te zijn met het adres van de man, terwijl zij wel op de hoogte was van zijn adres. Voorts heeft zij het bestaan van de overeenkomst verzwegen.”

Over de kostenveroordeling heeft de rechtbank het volgende opgenomen in de motivering van de beschikking:

“De rechtbank ziet in de houding van de vrouw aanleiding haar in de kosten van de procedure te veroordelen.”

4.    Beoordeling van de klacht

4.1 De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerder de door klaagster verstrekte opdracht slechts ten dele heeft uitgevoerd, door de procedure toe te spitsen op een alimentatieverzoek en de pensioenkwestie daarbij buiten beschouwing te laten. Bij e-mailbericht van 18 september 2009 heeft verweerder toegelicht waarom hij de procedure heeft toegespitst op alimentatie en het pensioen daarbij buiten beschouwing heeft gelaten. Niet is gebleken dat klaagster naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft geprotesteerd tegen deze tactiek van verweerder. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Verweerder zou klaagster onjuist hebben geadviseerd over de wijze van dagvaarden van haar ex-echtgenoot (middels een advertentie in de krant) waardoor zij in de proceskosten is veroordeeld. Uit de beschikking van de rechtbank kan echter niet worden afgeleid op grond van welke omstandigheden klaagster in de kosten is veroordeeld, aangezien de rechtbank de proceskostenveroordeling nauwelijks heeft gemotiveerd. Dit brengt met zich mee dat niet kan worden vastgesteld of de proceskostenveroordeling het gevolg is van handelen of nalaten van verweerder, zodat klachtonderdeel b ongegrond is.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de raad als volgt. Verweerder is op enig moment verhuisd met zijn kantoor, zonder klaagster daarvan op de hoogte te brengen; klaagster is hier bij toeval bekend mee geworden. Aangezien deze omissie van verweerder geen gevolgen heeft gehad, is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad als volgt. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de mededelingen van verweerder omtrent de aanwezigheid van klaagster op de zitting van 12 mei 2009 en op de voorbereiding van de zitting door verweerder. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de mededeling van verweerder aan klaagster dat zij niet bij de zitting aanwezig behoefde te zijn, oordeelt de raad dat feitelijk niet is komen vast te staan dat verweerder een dergelijke mededeling aan klaagster heeft gedaan. In zoverre is klachtonderdeel d ongegrond.

4.6 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de voorbereiding van de zitting, overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft in zijn correspondentie aan de deken laten weten dat hij een aantal dagen voor de mondelinge behandeling is begonnen met de voorbereiding hiervan. Pas toen heeft verweerder de overeenkomst tussen klaagster en haar ex-echtgenoot voor het eerst gelezen. Uit deze overeenkomst bleek onder andere dat klaagster afstand had gedaan van alle soorten uitkeringen, waaronder alimentatie. Twijfels over het voortzetten van de zaak die op dat moment bij verweerder ontstonden, heeft verweerder niet meer met klaagster kunnen bespreken. Verweerder had echter eind januari 2009 al de beschikking over dit stuk, zodat hij reeds veel eerder bekend had kunnen zijn met de inhoud van dit stuk, meer tijd had gehad dit stuk met klaagster te bespreken en voorts de mogelijkheid had gehad de procedure te beëindigen, dan wel andere maatregelen te treffen. Klachtonderdeel d is op dit punt derhalve gegrond.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de raad als volgt. Dit klachtonderdeel ziet met name, maar niet alleen, op de brief van 12 mei 2009 van verweerder aan klager. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij de beste bedoelingen had met de inhoud van deze brief. Klaagster heeft de inhoud van de brief echter anders opgevat. Hoewel de raad van oordeel is dat een advocaat voorzichtig moet zijn met uitlatingen als de onderhavige, is zij van oordeel dat deze uitlatingen niet zodanig zijn dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.    Maatregel

5.1 Aangezien verweerder de belangen van klaagster niet op adequate wijze heeft behartigd, acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d (voor zover dit onderdeel ziet op de mededelingen van verweerder omtrent de aanwezigheid van klaagster ter zitting) en e ongegrond;

- verklaart het klachtonderdeel d, voor zover het de voorbereiding van de zitting betreft, gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. M.A. Le Belle, mr. P.W.M. Huisman,

mr. M.W. Schüller, mr. M.L.F.J. Schyns, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2010.

 

voorzitter           griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep

zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van

de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.