Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1311

Zaaknummer

R. 3347/09.179

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Verzet deels gegrond verklaard met betrekking tot het anders dan overeengekomen niet toezenden van een conceptbrief aan een pensioendeskundige, waarbij de inhoud van de brief niet overeenkomt met de uitgangspunten zoals partijen tijdens de comparitie hebben afgesproken.

Inhoudsindicatie

Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

1.  VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1  Bij brief van 22 april 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 10 november 2009. Op 17 november 2009 heeft de Raad van de Deken nog ontvangen de bijlagen behorend bij de brief van 22 april 2009 van klager.

1.2  Bij beslissing van 27 november 2009 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is aan partijen verzonden op 8 december 2009.

1.3  Bij brief van 13 december 2009 heeft klager verzet aangetekend tegen deze beslissing.

1.4  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.5  Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 15 maart 2010, waarbij klager en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. F., zijn verschenen.

  

2.  FEITEN

2.1Verweerster heeft sinds november 2006 de belangen van de voormalig partner van klager behartigd in een geschil over de uitleg van bepalingen in het echtscheidingsconvenant over de verdeling van de koopsom- en pensioenpolissen.

2.2 In een proces-verbaal van een terechtzitting van 5 februari 2008 staat vermeld, voor zover in deze relevant:

“Er wordt geconstateerd dat de ABN-polis inmiddels verdeeld is, gelijk ook een polis bij de Postbank. Hier is het geschil dus geregeld. Volgens klager (red.) is ook de tweede Postbankpolis inmiddels verdeeld. Hij toont een brief daarover. Indien juist is ook deze polis voor het geschil niet meer relevant.

(…..)

alsdan resteren beide polissen bij Nationale-Nederlanden. Die zien op prepensioen en vallen niet in de pensioenverevening. Zij zijn destijds bij de scheiding op advies van mr. X (voormalig bemiddelaar: griffier) buiten beschouwing gelaten gezien de wijze waarop het nabestaandenpensioen ten voordele van partij S. (ex-echtgenote klager: griffier) is verdeeld.

Partijen onderschrijven beide dat alle pensioen op fifty fifty basis verdeeld zouden worden. Zij stellen zich voor deze materie in overleg en samenspraak met een onafhankelijk pensioendeskundige tot een oplossing te brengen, zodanig dat recht gedaan wordt aan dit uitgangspunt op een voor beide partijen zo voordelig mogelijke manier. Zij vragen en verkrijgen daartoe aanhouding van de zaak.”

2.3 In een brief van 10 maart 2009 aan de advocaat van klager, heeft verweerster, voor zover relevant, geschreven:

“Gezien de voorkeur voor de goedkoopste adviseur stel ik voor de heer M. S. van x. Consultants te verzoeken een offerte op te stellen. Ik ben bereid hem aan te schrijven, de brief zal ik eerst aan u voorleggen, en hem de benodigde gegevens verschaffen.”

2.4 In een brief van 28 maart 2008 aan de heer M. S. van x Consultants heeft verweerster, voor zover in deze relevant, geschreven:

“In de optiek van de heer C. (klager: opmerking griffier) zijn de polissen bij Nationale-Nederlanden bedoeld als aanvullend ouderdomspensioen en is het aanvullend ouderdomspensioen aan hem toegewezen, omdat cliënte (red.) via de standaardverevening 50% van het opgebouwde ouderdomspensioen ontvangt naast het volledige bijzondere nabestaandenpensioen. Tijdens de zitting heeft klager (red.) bovendien aangegeven dat hij het onjuist vindt dat pas op latere leeftijd aanspraak wordt gemaakt op een deel van het pensioen van cliënte S. (red.). Ik maak hierbij enig voorbehoud, het moge duidelijk zijn dat klager (red.) zijn visie beter uiteen kan zetten dan ik.”

2.5 Deze brief is niet eerst in concept aan de advocaat van klager voorgelegd.

2.6. In een e-mailbericht van 25 juni 2009 bericht de advocaat van klager naar aanleiding van de vraag van klager aan klager:

“Het door verweerster (red.) aangehaalde telefoongesprek kan ik mij niet herinneren. Ik heb het dossier ook nog nagekeken maar kon geen telefoonnotitie van rond 28 maart 2008 vinden. Ook kon ik niet uit de specificatie van de nota van die maand een registratie van een telefoongesprek met haar in die periode terugvinden. Ook uit de reactie van verweerster (red.) op ons verzoek om haar brief terug te trekken wordt niet gerefereerd aan een telefoongesprek met mij. Ik kan dan ook niet anders dan ontkennen dat de stelling van verweerster (red.) juist is.”

2.7 Partijen hebben in april 2009 een regeling bereikt ter beëindiging van het geschil.

 

3. DE KLACHT EN HET VERZET

Klager verwijt verweerster, dat zij:

a. feitelijke gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist, althans onvolledig waren;

b. op zodanige wijze afspraken niet is nagekomen, de voortgang van de  zaak getraineerd heeft en fatsoensnormen heeft overschreden, dat het vertrouwen van klager in de advocatuur daardoor is geschaad;

c. zich schuldig heeft gemaakt aan schending van artikel 1a en 1b Wet bescherming persoonsgegevens en gedragsregel 6, door geen ge heimhouding te betrachten over bijzonderheden betreffende de zaak;

d. heeft gestreefd naar een gerechtelijke procedure in plaats van een re geling in der minne;

e. klager onnodig op kosten heeft gejaagd;

f.  haar eigen belangen heeft gesteld boven die van partijen;

g. zich meermalen grievend over klager heeft uitgelaten.

 

4. BEOORDELING VAN DE KLACHT

4.1Vast is komen te staan dat verweerster haar brief van 28 maart 2008 aan de pensioendeskundige niet, zoals afgesproken, eerst in concept aan de advocaat van klager heeft gestuurd. Verweerster heeft daarmee de tussen de advocaten gemaakte afspraken geschonden. Verweerster heeft door dit na te laten de advocaat van klager niet in de gelegenheid gesteld om de inhoud van de brief op juistheid te beoordelen en zo nodig aan te passen.

4.2 De Raad stelt verder vast dat de inhoud van de door verweerster verzonden brief niet overeenkomt met de uitgangspunten zoals partijen (klager en de cliënte van verweerster) tijdens de comparitie voor de Rechtbank ’s‑Gravenhage op 4 februari 2008 hebben afgesproken, namelijk door niet uit te gaan van een 50-50 verdeling.

4.3 Verweerster heeft door de uitgangspunten onjuist te vermelden en ook later de inhoud van de brief niet te rectificeren, doch vast te houden aan een afwijkend uitgangspunt, niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en de belangen van klager nodeloos geschaad.

4.4 De Raad verklaart het verzet gegrond.

4.5 Gelet op het voorstaande acht de Raad klachtonderdeel a) en b) gegrond.

4.6 Met betrekking tot de overige klachtonderdelen is in het verzet niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de plaatsvervangend voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.7 De Raad onderschrijft de beoordeling van de overige klachtonderdelen door de plaatsvervangend voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel

4.8 Het verzet is voor het overige ongegrond.

 

5.  DE MAATREGEL

5.1De Raad acht na te vermelden maatregel passend en geboden.

 

6.  DE BESLISSING

6.1. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond;

-               verklaart klachtonderdeel a) en b) gegrond;

-               verklaart het verzet voor het overige ongegrond;

-               legt verweerster voor de gegrond bevonden klachtonderdelen de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. J.C. van den Dries, mr. P.S. Kamminga, mr. H.E. Meerman, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, en mr. A.H. van Haga, plv. grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 17 mei 2010.

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.