Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0458

Zaaknummer

10-13

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zijn financiële problemen willen oplossen door € 21.500,00 van een cliënte te lenen, notabene zonder deugdelijke afspraken over terugbetaling, en heeft nadien bij herhaling zijn toezeggingen tot terugbetaling geschonden. Bovendien in voor haar behandelde zaken beroepsfouten gemaakt. Daarnaast nalatig gebleven om aan de deken inzicht te geven in de financiële positie van zijn praktijk. Onder deze omstandigheden moet gevreesd worden dat verweerder zijn cliënten niet langer de vereiste zorg kan bieden en zijn verplichtingen uit hoofde van de Verordeningen niet kan nakomen. Meerdere door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen dreigen te worden geschaad; tenminste één van deze belangen is dat reeds. Schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60ab Advocatenwet.

Uitspraak

10-13

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM inzake:

het verzoek van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Arnhem d.d. 28 januari 2010 ex artikel 60 ab subsidiair artikel 60 b Advocatenwet

tegen

mr. X

hierna te noemen verweerder.

1. Het verzoek van de deken, ontvangen op 1 februari 2010, is behandeld ter zitting van de raad van 15 februari 2010 uur, waar alleen, namens de deken, de waarnemend deken, mr. J. van der Burg, is verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van het verzoek zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet, P.R.M. Noppen en R.R.J.A. Olie-Hallmans, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2. De deken heeft de raad bij voormelde brief verzocht verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel die voorzieningen te treffen die de raad geboden acht.

Subsidiair heeft de deken verzocht verweerder te schorsen in de uitoefening van de praktijk op de voet van artikel 60 b Advocatenwet.

3. Aan zijn verzoek heeft de deken het volgende ten grondslag gelegd.

1. Verweerder is door zijn voormalig compagnon in rechte betrokken voor een schadevordering van ca. € 40.000,00.

2. Deze oud-compagnon heeft ter zake conservatoir beslag laten leggen op ver-weerders woonhuis en bankrekening.

3. Verweerder heeft de aldus ontstane liquiditeitsproblemen willen oplossen door van een cliënte een bedrag van € 21.500,00 te lenen. Het lenen van een cliënt ver-draagt zich in beginsel niet met de onafhankelijkheid die een advocaat tegenover deze in acht behoort te nemen.

4. Deze cliënte heeft bij brief d.d. 31 oktober 2009 de bemiddeling van de deken ingeroepen omdat verweerder haar geen zekerheid bood ten aanzien van de exacte datum van terugbetaling, terwijl ook geen afspraak was gemaakt ten aanzien van te vergoeden rente.

5. In een gesprek op 4 november 2009 met verweerder heeft de deken zijn zorg geuit over de toestand van de praktijk en verweerder verzocht om hem binnen 14 dagen afschriften van de jaarrekeningen over 2007 en 2008 en tussentijdse cijfers over 2009 alsmede een actuele lijst van in behandeling zijnde dossiers te bezorgen.

6. Tijdens een op 9 november 2009 gehouden bespreking is tussen verweerder en zijn cliënte ten overstaan van de deken afgesproken dat verweerder het geleende bedrag uiterlijk 3 januari 2010 zou terugbetalen. Deze afspraak is door de deken schriftelijk bevestigd bij brief van 12 november 2009. Verweerder is de afspraak niet nagekomen. In een e-mail van 4 januari 2010 aan zijn cliënte heeft verweerder de afspraak in twijfel getrokken en te kennen gegeven dat hij een nader voorstel wil doen.

7. Op 18 januari 2010 heeft onder leiding van de deken over deze lening nader overleg tussen verweerder en de neef van zijn cliënte plaatsgevonden, waarin deze laatste alsnog instemde met een uitgestelde aflossing per uiterlijk 31 juli 2010.

8. In aansluiting op dit overleg heeft de deken tegenover verweerder opnieuw zijn zorgen uitgesproken over de financiële toestand van diens praktijk. De deken heeft verweerder toen op diens verzoek een laatste gelegenheid geboden het gevraagde financiële inzicht te verstrekken, aangevuld met opgave van zijn liquiditeitspositie en debiteuren- en crediteurensaldo per 31 december 2009, bankstukken van zijn derdengeldrekening over de periode 2008 en 2009, opgave CCV 2008 en 2009. Verweerder heeft daarna opnieuw nagelaten de gevraagde informatie te verstrek-ken. 

9. Naast dit alles is gebleken dat verweerder in voor dezelfde cliënte - die inmid-dels op 26 januari 2010 na een ziekbed is overleden - gevoerde procedures be-roepsfouten heeft gemaakt. In twee procedures heeft hij verzuimd verweer te voe-ren, waarna de vorderingen tegen mevrouw zijn toegewezen. In een derde proce-dure is de vordering van mevrouw afgewezen omdat verweerder onvoldoende had gesteld. Verweerder heeft in alle drie de zaken hoger beroep ingesteld, echter niet is duidelijk kunnen worden of verweerder zijn nalaten bij zijn beroepsaansprake-lijkheidsverzekeraar heeft gemeld, noch of hij afspraken heeft gemaakt over de ex-tra kosten die met deze appelprocedures zijn gemoeid.

10. Tenslotte heeft verweerder ook niet, althans niet tijdig, het CCV-formulier 2008 ingediend.

4. Blijkens de brief van de deken aan de raad van 28 januari 2010 en de toelichting van de waarnemend deken ter zitting heeft verweerder tegenover de deken ver-klaard dat de omvang van zijn praktijk beperkt is. Hij zou naast de zaken van voornoemde cliënte slechts een 25-tal zogenaamde []-zaken behandelen en 12 an-dere zaken. In de []-zaken hebben de cliënten al een vooraf vastgesteld honorarium betaald zodat daaruit geen honorarium voor verweerder meer zal voortvloeien.

Hij verwacht nog een flink bedrag aan de nalatenschap c.q. de erven van zijn cliën-te te kunnen declareren, maar volgens de deken is dat gezien de gemaakte beroeps-fouten zeer de vraag.

5. De raad beoordeelt het verzoek als volgt.

Het primaire verzoek van de deken dient getoetst te worden aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 60 ab Advocatenwet waar de wetgever heeft willen voorzien in de mogelijkheid van het spoedshalve schorsen van een advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

De raad is van oordeel dat sprake is van een zodanige - dreigende - schade bij of als gevolg van het handelen en vooral ook nalaten van verweerder.

Niet alleen heeft verweerder zijn onafhankelijkheid jegens zijn cliënte in gevaar gebracht door van haar een zeer substantieel geldbedrag te lenen – iets wat hij (bij-zondere bijkomende omstandigheden daargelaten; daarvan is niet is gebleken) nooit had mogen doen - , tevens heeft hij bij herhaling zijn toezeggingen tot terug-betaling aan haar geschonden en is het bedrag nog steeds niet terugbetaald, heeft hij in voor haar behandelde zaken meerdere malen beroepsfouten gemaakt, heeft  hij geen afspraken gemaakt over de daaruit voor haar mogelijk voortgevloeide meerkosten, heeft hij nagelaten en blijft hij nalaten aan de deken inzicht te ver-schaffen in de financiële positie van zijn praktijk, en blijft het ernstige vermoeden bestaan dat zijn liquiditeit tekort schiet om aan zijn lopende verplichtingen te kun-nen voldoen. Onder deze omstandigheden moet gevreesd worden dat verweerder zijn cliënten niet langer de vereiste zorg kan bieden en zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke Verordeningen niet kan nakomen. Meerdere door arti-kel 46 Advocatenwet beschermde belangen dreigen ernstig te worden geschaad; ten minste één van deze belangen is dat reeds. Om reden van dit alles zal de raad het primaire verzoek van de deken honoreren onder de bepaling van een termijn waarbinnen de deken zijn bezwaren tegen verweerder schriftelijk ter kennis van de raad dient te brengen.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

- schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk en

- bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwa-ren binnen 6 weken ter kennis van de raad brengt op straffe van verval van deze beslis-sing;

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2010.

griffier     voorzitter

Ingevolge het bepaalde in artikel 60ad lid 2 Advocatenwet schorst  hoger beroep de werking van de onderhavige beslissing niet.