Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1260
Zaaknummer
10-090A
Inhoudsindicatie
Klaagster is verweersters wederpartij. De klacht ziet er op dat verweerster: (a.) haar cliënte heeft laten meeluisteren met een tussen verweerster en klaagster gevoerd confraterneel telefoongesprek, (b.) in een aanhangige procedure, een brief heeft gezonden aan de rechtbank, zonder klaagster daarvan gelijktijdig een afschrift te zenden, (c.) zich onnodig grievend over klaagster en een door klaagster ingeschakelde deskundige heeft uitgelaten en (d.) mededelingen in processtukken heeft gedaan waarvan zij wist dat ze onjuist waren.
Inhoudsindicatie
Onderdeel b. is gegrond, vast is komen staan dat verweerster klaagster pas na herhaalde aanmaningen een kopie van de brief aan de rechtbank zond. Onderdeel d. is deels gegrond nu uit het dossier blijkt dat verweerster de onjuistheid van de bewuste mededelingen kende. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 9 november 2010
in de zaak 10-090 A
______________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 12 maart 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:
Mevrouw mr.
k l a a g s t e r
tegen:
Mevrouw mr.
v e r w e e r s t e r
1. Verloop van de procedure.
1.1 Bij brief van 11 maart 2010, door de raad ontvangen op 12 maart 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van 6 september 2010 in het bijzijn van verweerster. Klaagster heeft vooraf laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.2 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 14, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. Klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a. haar cliënte heeft laten meeluisteren met een tussen verweerster en klaagster gevoerd confraterneel telefoongesprek zonder mededeling vooraf aan klaagster;
b. in een tussen de cliënte van verweerster en de cliënt van klaagster aanhangige procedure, een brief heeft gezonden aan de rechtbank, zonder klaagster daarvan gelijktijdig een afschrift te zenden;
c. zich onnodig grievend over klaagster en een door klaagster ingeschakelde kindertherapeut heeft uitgelaten;
d. mededelingen in processtukken heeft gedaan waarvan zij wist of behoorde te weten dat ze onjuist zijn, met name over de bijdrage die haar cliënte van haar voormalige echtgenoot ontving in de kosten van onderhoud van hun gezamenlijke kinderen en de bereidheid van die echtgenoot tot het doen van aangifte van seksueel misbruik van de kinderen.
3. De feiten.
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerster staat in een geschil over een omgangsregeling en kinderalimentatie de moeder bij, klaagster de vader.
3.2 Cliënte van verweerster heeft op 24 juni 2009, tijdens een zitting bij de voorzieningenrechter, gezegd dat zij met een telefoongesprek, dat klaagster en verweerster op 22 juni 2009 met elkaar voerden, heeft meegeluisterd. Verweerster heeft ter zitting niet gereageerd op deze mededeling van haar cliënte.
3.3 Bij e-mail van 21 februari 2008 heeft klaagster verweerster bericht dat zij als gevolg van een agendafout een termijn voor het indienen van stukken bij de rechtbank had laten verstrijken en verweerster verzocht om in te stemmen met een nadere termijn. Verweerster heeft de rechtbank daarop per brief van eveneens 21 februari 2008 verzocht om vonnis te wijzen. Van haar brief aan de rechtbank heeft verweerster klaagster eerst bij e-mail van 17 maart 2008 een kopie gezonden, nadat klaagster hierom (onder meer) bij faxberichten van 6 maart en 14 maart 2008 had gevraagd.
3.4 In een conclusie van antwoord van verweerster, ingediend in het kader van een op 13 november 2008 behandeld kort geding, komen de volgende passages over klaagster voor:
“Vooraf wil ik laten weten dat ik, doordat ik inmiddels bekend ben met de werkwijze van [klaagster] van X Advocaten, met toestemming en toelichting waarom, het gesprek dat ik heb gehad met het Omgangshuis volledig heb mogen opnemen. Indien nodig kan ik dit gesprek beschikbaar stellen om de aantijgingen van [klaagster] die zij namens haar cliënt uit, te ontkrachten.”
(…)
“Dit is de zoveelste valse beschuldiging van [klaagster] die zij inbrengt in deze zaak waarmee zij de rechtsgang flink belemmert.”
Over de door klaagster ingeschakelde kindertherapeut staat in deze conclusie van antwoord het volgende:
“Deze “therapeut” staat overigens bij Fathers 4 Justice bekend staat als een charlatan en hypnotherapeut die vooral degene die betaalt, naar de mond praat.”
In pleitaantekeningen voor een zitting van het gerechtshof te Amsterdam op 18 juni 2008 in een procedure over de omgangsregeling schrijft verweerster over de bedoelde kindertherapeut:
“Zij ging niet naar [kindertherapeut] omdat [kindertherapeut] geen psycholoog is maar een hypnotherapeut en daar had zij niets te zoeken. Kijken in een glazen bol en wierook stoken, dat zou haar kinderen niet helpen.”
3.5 In dezelfde pleitaantekeningen schrijft verweerster met betrekking tot de kinderalimentatie:
“[Vader] betaalde maandelijks een bedrag van € 140 op de rekening. (…). [Vader] betaalt sinds medio mei 2006 niets meer maar zegt wel dat hij een dik salaris verdient en alles voor de kinderen over heeft.”
In een verweerschrift van 30 juli 2008 in een procedure over de kinderalimentatie heeft verweerster onder meer geschreven:
“Meneer heeft sindsdien niet meer willen betalen en heeft al bijna 2 jaar geen bijdrage willen leveren aan de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen noch de crèche en dag- en naschoolseopvangkosten willen betalen.”
3.6 In genoemde pleitaantekeningen van 18 juni 2008 schrijft verweerster over de bereidheid tot het doen van aangifte van de voormalige echtgenoot van haar cliënte:
“[Vader] wil het hof doen geloven dat zij samen met [moeder] aangifte heeft gedaan. Dit is onjuist. Dit blijkt ook uit het dossier. [Vader] wilde absoluut geen aangifte doen. (…) Uiteindelijk doet moeder ook alleen aangifte. Op het moment dat de kinderen worden gehoord komt [vader] onverwachts toch opdraven. En uiteindelijk zegt hij aan het einde van zijn getuige verhoor dat hij weliswaar als getuige wordt gehoord maar eigenlijk samen met [moeder] aangifte doet tegen R.”
4. Beoordeling onderdeel (a) van de klacht
4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënte het met klaagster gevoerde telefoongesprek niet gehoord kan hebben omdat zij daarbij niet aanwezig was. Volgens verweerster biedt haar telefoon ook niet de mogelijkheid tot meeluisteren. Verweerster blijft er verder bij dat haar cliënte het telefoongesprek ook niet vanaf de gang kan hebben gevolgd, al kan zij niet uitsluiten dat zij eerder aan klaagster heeft geschreven dat haar cliënte zich tijdens het bewuste telefoongesprek op de gang bevond. Die uitlating was echter niet juist. Zij heeft die uitlating niet meer gecorrigeerd vanwege de verstoorde verhoudingen tussen klaagster en verweerster.
4.2 In het licht van het voorgaande is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster haar cliënte heeft laten meeluisteren met een confraterneel telefoongesprek. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.
5. Behandeling onderdeel (b) van de klacht
5.1 Verweerster heeft erkend dat zij klaagster eerder, namelijk gelijktijdig met de toezending aan de rechtbank, een kopie van haar brief aan de rechtbank van 21 februari 2008 had dienen te zenden. Hiermee staat vast dat verweerster gedragsregel 15 (inhoudende dat het een advocaat niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift der mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren) heeft overtreden. Verweerster heeft dit verzuim niet onmiddellijk hersteld toen klaagster haar op 6 maart 2008 had gevraagd alsnog een kopie van de brief toe te zenden. Pas na een het tweede schriftelijke verzoek van klaagster heeft verweerster haar een kopie van de brief toegezonden. Verweerster heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat haar gedrag niet tuchtrechtelijk aan haar kan worden verweten. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.
6. Behandeling onderdeel (c) van de klacht
6.1 Verweerster heeft aangevoerd dat in de conclusie van antwoord van 13 november 2008 niet zij, maar haar cliënte aan het woord is. Dit is niet alleen in een kopje in de conclusie tot uitdrukking gebracht (“Verhaal van en door moeder geschreven”), maar volgt ook uit de tekst zelf. De raad overweegt dat aan verweerster kan worden toegegeven dat bij lezing van de gewraakte passages in hun context wel duidelijk is dat verweerster als het ware haar cliënte aan het woord heeft gelaten, maar dit ontslaat verweerster nog niet van verantwoordelijkheid voor de inhoud van die passages, nu de hele conclusie van antwoord als van haar afkomstig heeft te gelden. Hoewel de raad van oordeel is dat hetgeen in de conclusie over klaagster is opgenomen diplomatieker geformuleerd had kunnen worden, oordeelt de raad dat – in overweging genomen de grote vrijheid die een advocaat toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem juist voorkomt – de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare niet zijn overschreden. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de raad voor de uitlatingen betreffende de kindertherapeut, ook voor zover deze staan in de pleitnotities van 18 juni 2008, waar geen sprake is van het citeren van een door de moeder geschreven verhaal. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.
7. Behandeling onderdeel (d) van de klacht
7.1 Het laatste klachtonderdeel richt zich allereerst tegen de stelling van verweerster in haar pleitnota van 18 juni 2008 dat de voormalig echtgenoot van haar cliënte geen aangifte wilde doen van seksueel misbruik van de kinderen. De onjuistheid van die stelling zou volgens klaagster volgen uit het slot van de verklaring die de man als getuige bij de politie heeft afgelegd. Daarin staat immers dat hij tevens aangifte doet, aldus klaagster. Naar het oordeel van de raad mist het klachtonderdeel op dit punt feitelijke grondslag. Verweerster meldt in de gewraakte passage, hiervoor onder 3.6 aangehaald, immers ook dat de man als getuige heeft verklaard tevens aangifte te doen, zodat niet kan worden gezegd dat verweerster onjuiste mededelingen heeft gedaan waarvan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
7.2 Voor het overige richt het laatste klachtonderdeel zich tegen stellingen van verweerster over de kinderalimentatie die de man betaalde. Vast is komen te staan dat alle stellingen op dit punt als hiervoor onder 3.5 aangehaald geheel of ten dele onjuist zijn: de man betaalde niet € 140, maar € 280 per maand en is hiermee niet in mei 2006 gestopt, maar heeft dit in ieder geval geheel 2006 en een groot deel van betalingen 2007 gedaan. Verweerster heeft voorts niet bestreden dat klaagster haar voorafgaande aan het opnieuw innemen van die gewraakte stellingen al diverse malen op de onjuistheid van die stellingen had gewezen, onder overlegging van bewijsstukken (waaronder bankafschriften). Dit betekent dat, nu aan verweerster bekend was of uit haar dossier bekend had moeten zijn, dat de mededelingen onjuist waren, verweerster heeft gehandeld in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt (en ook in strijd met gedragsregel 30) door deze onjuiste feitelijke gegevens toch te vermelden. De stellingen van verweerster dat zij niet altijd helder had wanneer de man betaalde en wanneer niet en dat haar cliënte dit ook niet altijd precies wist, kunnen daaraan niet afdoen. Evenmin kan daaraan afdoen dat een aantal van de gewraakte mededelingen in een procedure over de omgangsregeling zijn gedaan en dus niet direct relevant waren voor de uitkomst van de zaak. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond, voor zover het de mededelingen over het betaalgedrag van de man betreft.
8. Maatregel
8.1 Met het voorgaande is komen vast te staan dat verweerster door te handelen als omschreven in paragrafen 3.3 en 3.5 heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
8.2 Alle omstandigheden bij zijn afweging betrekkende, waaronder het feit dat van bewust onjuist handelen geen sprake lijkt te zijn geweest, doch veeleer van slordigheden en verweerster (ter zitting) heeft doen blijken de onjuistheid van haar handelen met betrekking tot de gegronde klachtonderdelen in te zien, acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend.
Beslissing:
De raad van discipline:
- verklaart onderdelen (a), (c) en (d), voor zover het betreft de mededelingen van verweerster als hiervoor onder 3.6 aangehaald, van de klacht ongegrond;
- verklaart onderdeel (b) van de klacht gegrond;
- verklaart onderdeel (d) van de klacht gegrond, voor zover het betreft de mededelingen van verweerster als hiervoor onder 3.5 aangehaald;
- legt aan verweerster op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door: Mr. A.P. Schoonbrood–Wessels, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.E. van der Molen, mr. M.W. Schüller, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2010.
Voorzitter Griffier
Deze beslissing is in afschrift op 9 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerster
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 – 548 46 07