Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1064

Zaaknummer

R. 3370/09.202

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht van ene advocaat tegen andere advocaat, die wederpartij bijstaat. De klacht over het citeren uit confraternele correspondentie in een dagvaarding wordt gegrond verklaard. Het verweer dat de formulering noodzakelijk was in verband met substantiëringsplicht wordt niet gehonoreerd. Het op een B15-formulier vermelden dat klager een zaak traineert, acht de Raad onnodig grievend.

De klacht wordt deels gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 30 juni 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Het dossier is op 23 december 2009 bij de Raad binnengekomen.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 15 maart 2010 waarbij verweerster en haar gemachtigde mr. S., advocaat te Utrecht zijn verschenen. Klager was zonder bericht van verhindering afwezig.

 

 

FEITEN

2.1  Verweerster staat de heer K. bij naar aanleiding van de beëindiging van een affectieve relatie tussen de heer K. en de cliënte van klager.

2.2  Verweerster heeft de cliënte van klager in haar brief van 9 maart 2009 onder meer geschreven:

 “Een reactie aan uw zijde op dat voorstel van 1 maart 2009 is tot dusverre uitgebleven. Ik heb cliënt bereid gevonden de in zijn brief van 1 maart 2009 genoemde deadline van 10 maart 2009 te verlengen tot 17 maart 2009. Indien u binnen die termijn het door cliënt gedane alleszins redelijke schikkingsvoorstel niet heeft geaccepteerd, dan heb ik de opdracht van cliënt u in rechte te betrekken …”.

2.3  Bij brief van 31 maart 2009 heeft klager verweerster onder meer geschreven: “Al het bovenstaande vormt volgens cliënte de basis om te komen tot een regeling waarbij de samenleving kan worden afgewikkeld. Cliënte stelt voor dat uw cliënt haar bij de overdracht van de woning een bedrag van € 50.000,-- voldoet, alsmede de volledige inboedel aan haar laat. Zij acht dit een redelijke compensatie voor het feit dat zij gedurende de relatie een zeer grote bijdrage heeft geleverd aan het op een hoger plan brengen van de advocatenpraktijk”.

2.4  In de dagvaarding heeft verweerster in punt 49 onder meer opgenomen: “Daarenboven vordert de vrouw op haar beurt een bedrag van de man van       € 50.000,-- en  staat op toedeling van de volledige inboedel zich bevindende in het appartement. De vrouw acht dit een redelijke compensatie voor het feit dat zij gedurende de relatie (naar haar zeggen) een grote bijdrage heeft geleverd aan het op een hoger plan brengen van de advocatenpraktijk van de man”.

2.5  Verweerster heeft klager bij brief van 12 mei geschreven:

 “Aangezien het er niet naar uitziet dat partijen er in slagen in der minne afspraken te maken met betrekking tot de verdeling van het appartement, heb ik op verzoek van cliënt bijgesloten dagvaarding in gereedheid. Die wordt op 13 mei 2009 betekend aan uw cliënte”.

Bij deze brief was de concept dagvaarding gevoegd.

2.6  De dagvaarding is op 18 mei 2009 aan de cliënte van klager betekend

2.7  De procesadvocaat van verweerster heeft in een B15-formulier aan de roladministratie van de Rechtbank Rotterdam onder “toelichting” vermeld:

“PIJ zal zich ter rolle van 1 juli 2009 stellen. WIJ wensen nu reeds aan te geven niet akkoord te gaan met verder uitstel. PIJ traineert de zaak; wacht met stellen tot de zaak voor verstekvonnis staat. Zo ook in andere (kanton)procedures”. 

 

KLACHT

3. Klager verwijt verweerster dat zij:

a.  gedragsregel 12/13 heeft geschonden door in de dagvaarding letterlijk te citeren uit confraternele correspondentie, te weten een brief van 31 maart 2009 van klager aan verweerster;

b.  rauwelijks tot dagvaarding van de cliënt van klager is overgegaan en niet eerst op een inhoudelijk voorstel heeft gereageerd;

c.  zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager in een B15 formulier gedateerd 1 juli 2009 door ten onrechte in het formulier te (doen) vermelden dat klager de zaak traineert.  

 

 

VERWEER

4.  Verweerster heeft tot haar verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

 

Ad klachtonderdeel a.

4.1Verweerster voert aan dat zij op grond van artikel 111 lid 3 Rv verplicht is tot het weergeven van het standpunt van de gedaagde over de in de dagvaarding opgenomen vorderingen. Zij heeft slechts gevolg gegeven aan haar substantiëringsplicht. Zij heeft het verweer van de cliënte van klager naar voren gebracht en geen mededelingen gedaan uit confraternele correspondentie. De dagvaarding is voor het uitbrengen daarvan aan klager toegestuurd. Hij heeft dan ook de gelegenheid gehad om overleg te plegen met verweerster over de inhoud van de dagvaarding voordat deze aan de cliënte van klager werd betekend en bij de rechtbank werd aangebracht. Door dit niet te doen, kan klager niet achteraf klagen over de inhoud van hetgeen opgenomen is als verweer van zijn cliënte.

 

Ad klachtonderdeel b.

4.2  Verweerster heeft klager, en eerder diens cliënte rechtstreeks, meegedeeld dat tot dagvaarding zou worden overgegaan als een eerder voorstel van haar cliënt niet voor 17 maart 2009 geaccepteerd zou worden. De dagvaarding is na 17 maart 2009 ter betekening aan de deurwaarder aangeboden. Van rauwelijks dagvaarden is geen sprake.

 

Ad klachtonderdeel c

4.3  De bewoordingen op het B15-formulier zijn afkomstig van de door verweerster ingeschakelde procesadvocaat. Zij heeft klager niet in een kwaad daglicht willen stellen.

 

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ad klachtonderdeel a

5.1 De Raad oordeelt dat hetgeen door verweerster in de dagvaarding onder punt 49 is opgenomen niet louter opgevat kan worden als een verweer op grond van artikel 111 lid 3 Rv, omdat daarin een schikkingsvoorstel dat in confraternele correspondentie is gedaan, is weergegeven. Verweerster heeft in de dagvaarding een schikkingsvoorstel weergegeven zonder dat zij daarvoor toestemming van klager had. Verweerster heeft aldus Gedragsregel 12/13 geschonden. Dat verweerster de dagvaarding in concept aan klager heeft toegezonden, maakt dit niet anders, nu zij daarmee niet de bedoeling heeft gehad om de instemming van klager met de vermelding van het schikkingsvoorstel te verkrijgen. Vermelding van het precieze schikkingsvoorstel was in het kader van de substantiëringsplicht niet noodzakelijk. Verweerster had immers kunnen volstaan te vermelden dat de cliënte van klager niet bereid was mee te werken aan de overdracht van de woning nu daartegen geen financiële vergoeding staat. 

5.2  Het klachtonderdeel is gegrond.

 

Ad klachtonderdeel b

5.3  Gelet op de inhoud van de brief van verweerster aan klagers cliënte van 9 maart 2009 is er geen sprake van rauwelijks dagvaarden.

5.4  Het klachtonderdeel is ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel c

5.5  De Raad stelt voorop dat de door verweersters procesadvocaat gebezigde bewoordingen op het B15-formulier voor rekening en verantwoordelijkheid van verweerster komen. Zij is immers verantwoordelijk voor de door haar ingeschakelde hulppersonen en door deze gebruikte bewoordingen. Het bezigen van het woord “traineren” acht de Raad in deze op zich zelf genomen niet klachtwaardig. Niet is komen vast te staan dat verweerster de opzet had om klager bij de rechtbank door gebruik te maken van het woord “traineren ”in een kwaad daglicht te stellen.

5.6  Het klachtonderdeel is ongegrond.

 

 

MAATREGEL

6.1 Bij het opleggen van de maatregel houdt de Raad rekening met het feit dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het gegrond bevonden klachtonderdeel en het inzicht dat verweerster heeft getoond in haar handelwijze volstaat de Raad met gegrondverklaring van het klachtonderdeel a zonder oplegging van een maatregel.

 

BESLISSING

7.  De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    volstaat met gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. J.C. van den Dries, mr. P.S. Kamminga, mr. H.E. Meerman, mr. J.H.M. Nijhuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, plv. grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 17 mei 2010.

 

 

griffier                                                                                               voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.