Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-08-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0953
Zaaknummer
10-115A
Inhoudsindicatie
Door klaagster aan verweerder verweten belangenverstrengeling met de wederpartij, niet voortvarend handelen en het opzettelijk vals voorlichten over procedures niet komen vast te staan. Het vragen om vertrouwen van een cliënt is niet klachtwaardig en het niet in concept voorleggen van een eenvoudige incassobrief alvorens die te versturen evenmin. Alle klachtonderdelen ongegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 31 augustus 2010
in de zaak 10-115A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 1 april 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:
Mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
De heer mr.
v e r w e e r d e r
Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 30 november 2009 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.
1.2 Bij brief van 31 maart 2010, welke door de raad is ontvangen op 1 april 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement te Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Ter zitting van de raad te Amsterdam van 21 juni 2010 zijn geen van beide partijen verschenen, zoals door hen tijdig was aangekondigd.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in paragraaf 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 10, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
De klacht
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
a) sprake is van belangenverstrengeling met de wederpartij;
b) verweerder de voortgang van de zaak onvoldoende heeft bewaakt en niet voortvarend heeft gehandeld door de zaak, gedeeltelijk, niet in behandeling te nemen;
c) verweerder klaagster opzettelijk valselijk heeft voorgelicht over de te voeren procedures;
d) verweerder van klaagster in strijd met de regels van de orde van advocaten een schriftelijke vertrouwensverklaring heeft geëist;
e) verweerder de brief aan de wederpartij van 18 mei 2009 niet vooraf aan klaagster in concept heeft voorgelegd terwijl in die brief forse fouten zouden staan;
f) verweerder het door hem bij de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster ingediende eindadvies niet aan klaagster heeft toegezonden, ook niet na specifiek verzoek daartoe van klaagster;
g) verweerder de zaak heeft voortbehandeld, nadat verweerder eerst informeel telefonisch contact had opgenomen met de wederpartij; en
h) verweerder in het algemeen heeft gehandeld in strijd met de norm zoals deze is beschreven in artikel 46 van de Advocatenwet.
2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm, zoals deze is neergelegd in artikel 46 Advocatenwet, geschonden.
De feiten
3.1 Klaagster heeft zich eind mei 2007 gewend tot mr. S. in verband met de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap, een geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenoot over de curatele van hun oudste zoon en een aantal incassoprocedures tegen klaagster omdat haar ex-echtgenoot naliet kosten te voldoen.
3.2 Mr. S. heeft aan klaagster voor de behandeling van de zaak declaraties gestuurd op 5 juni 2007, 9 juli 2007, 10 augustus 2007, 6 september 2007, 15 oktober 2007 en twee declaraties op 3 maart 2008 voor een totaal honorarium van € 6.840,03 exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW. Klaagster heeft in totaal een bedrag van € 7.925,00 aan voorschotten aan mr. S. voldaan.
3.3 Omdat klaagster zich niet met de hoogte van het honorarium kon verenigen is de kwestie ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. De Raad van Toezicht heeft op 27 januari 2009 beslist dat de declaraties van 5 juni 2007 t/m 15 oktober 2007 moeten worden begroot op een honorarium van € 4.500,00 (exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW) en dat de declaraties van 3 maart 2008 moeten worden begroot op nihil. De raad van toezicht heeft op grond daarvan beslist dat mr. S. aan klaagster een bedrag van € 2.302,25 moest terugbetalen.
3.4 Klaagster heeft eerst zelf aan mr. S. verzocht tot terugbetaling van de teveel betaalde voorschotten over te gaan. Toen mr. S. daarop niet reageerde heeft klaagster haar rechtsbijstandverzekeraar ingeschakeld. De rechtsbijstandverzekeraar heeft vervolgens mr. K., (een kantoorgenoot van verweerder) ingeschakeld. Op 28 april 2008 heeft het secretariaat van het kantoor van verweerder aan klaagster meegedeeld dat mr. K. haar zou bijstaan en haar verzocht alle stukken op te sturen.
3.5 Mr. K. heeft de zaak daarna overgedragen aan verweerder die vervolgens telefonisch contact heeft opgenomen met mr. S. met het verzoek vrijwillig tot betaling over te gaan. Toen mr. S. daartoe niet bereid was heeft verweerder op 18 mei een brief aan mr. S. gestuurd met het verzoek tot betaling van de hoofdsom van € 2.302,25, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en de daarover verschuldigde BTW en wettelijke rente over te gaan. Verweerder heeft genoemde brief niet in concept aan klaagster voorgelegd alvorens die te versturen.
3.6 In de periode daarna is discussie ontstaan tussen klaagster en verweerder over de inhoud van de door de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster aan verweerder verleende opdracht. Verweerder stelt enkel opdracht te hebben gehad tot het vorderen van het door de Raad van Toezicht bepaalde bedrag. Klaagster stelt dat verweerder niet alleen dat bedrag had moeten vorderen maar ook het overige door haar voldane honorarium nu er volgens klaagster sprake was van een wanprestatie van mr. S.
3.7 Verweerder heeft zowel aan klaagster als aan de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster meegedeeld geen mogelijkheden te zien ook het overige gedeelte van het honorarium van mr. S. (met succes) terug te vorderen op grond van toerekenbaar tekortschieten door mr. S.
3.8 De rechtsbijstandverzekeraar van klaagster heeft vervolgens aan verweerder verzocht het dossier te sluiten. Een andere advocaat heeft vervolgens aan de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster geadviseerd dat sprake zou kunnen zijn van een toerekenbaar tekortkomen door mr. S. en dat het wellicht de moeite waard is er een rechter zijn oordeel over te laten geven. De betreffende advocaat onderschrijft het standpunt van verweerder niet en is van mening dat in een dergelijke procedure mogelijk succes is te behalen.
De beoordeling van de klacht
4.1 Als klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder belangenverstrengeling met de wederpartij. Daartoe voert klaagster aan dat verweerder de nota’s van 3 maart als uitgangspunt zou hebben genomen voor de vaststelling van rentebepaling, dat verweerder de zaak zonder overleg van mr. K. heeft overgenomen en dat verweerder eerst telefonisch contact heeft opgenomen met mr. S. Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad dat verweerder in zijn brief van 18 mei 2009 aan mr. S. geen inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over de nota’s van 3 maart 2008. Verweerder heeft enkel de datum van 3 maart 2008 gekozen voor de berekening van wettelijke rente omdat klaagster, zo meende verweerder, “in ieder geval” vanaf die datum niets meer aan mr. S. verschuldigd was. Wat er ook zij van dat standpunt, daaruit volgt niet dat verweerder zich heeft laten leiden door de belangen van mr. S. in plaats van die van klaagster. Dat volgt evenmin uit het feit dat verweerder telefonisch contact heeft gezocht met mr. S. Het is volgens de raad niet ongewoon dat een advocaat telefonisch contact zoekt met een wederpartij alvorens een schriftelijke sommatie te sturen. Dat geldt ook, en wellicht temeer, nu verweerder en mr. S. beiden advocaat zijn. De raad overweegt voorts dat het wellicht wat ongebruikelijk is dat een advocaat een zaak van zijn kantoorgenoot overneemt zonder overleg met de cliënt, maar daaruit kan op geen enkele wijze, althans niet onder de door klaagster beschreven omstandigheden, belangenverstrengeling worden afgeleid. Klaagster heeft naar het oordeel van de raad geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan een redelijk vermoeden van belangenverstrengeling zou kunnen bestaan. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de raad dat uit niets blijkt dat verweerder van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster de opdracht heeft gekregen niet alleen het door de Raad van Toezicht bepaalde bedrag, maar ook de rest van het door klaagster aan mr. S. betaalde honorarium terug te vorderen. In het klachtdossier bevindt zich ook geen schriftelijk stuk waarin de inhoud van de door de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster aan verweerder verleende opdracht is vastgelegd. Op grond van het voorgaande is de raad van mening dat het verweerder niet kan worden verweten dat onderdeel van de (kennelijke) vordering van klaagster niet in behandeling te hebben genomen. Ook van een aan verweerder te verwijten vertraging bij de behandeling van de zaak is de raad niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de raad dat niet is gebleken van opzettelijk valselijke voorlichting over de te volgen procedures door verweerder aan klaagster. Verweerder heeft zich jegens klaagster enkel op het standpunt gesteld dat hij geen opdracht had ook het resterende honorarium van mr. S. terug te vorderen. Anders dan klaagster kennelijk meent, is ook uit de beslissing van de Raad van Toezicht van 27 januari 2009 niet af te leiden dat het de bedoeling van de Raad van Toezicht was dat klaagster zich tot de burgerlijk rechter zou wenden om het betaalde honorarium (gedeeltelijk) terug te vorderen op grond van een toerekenbare tekortkoming van mr. S. Onderdeel 4.2 van de beslissing van 27 januari 2009 houdt slechts de overweging van de Raad van Toezicht in dat zij bevoegd is declaraties te begroten en dat zij niet bevoegd is te beoordelen of een advocaat toerekenbaar tekort is geschoten bij het verrichten van de opgedragen werkzaamheden. De Raad van Toezicht heeft klaagster geïnformeerd dat een dergelijke beoordeling door de burgerlijke rechter zou moeten geschieden. Dat komt overeen met de informatie die verweerder aan klaagster heeft verstrekt. Het terugvorderen van een bedrag na begroting door de Raad van Toezicht is immers een wezenlijk andere vordering dan het (al dan niet tevens) terugvorderen van honorarium op grond van een toerekenbare tekortkoming. Ook klachtonderdeel c) is vanwege het voorgaande ongegrond.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de raad dat er geen regel is die het een advocaat verbiedt om vertrouwen van zijn cliënt te vragen. Het is wellicht ongebruikelijk, maar niet klachtwaardig om te vragen of een cliënt nog vertrouwen heeft in haar advocaat. Ook klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e) overweegt de raad dat een advocaat niet verplicht is brieven in concept aan de cliënt voor te leggen. Hoewel verweerder op het moment van het versturen van de brief nog niet bekend was met het volledige dossier en hij ook klaagster nog niet had gesproken, betrof het een eenvoudige incassobrief. Het onder genoemde omstandigheden versturen van de brief was wellicht ongelukkig, maar niet klachtwaardig. De brief bevat bovendien hooguit enige geringe slordigheden, maar geen grove fouten. Ook klachtonderdeel e) is daarom ongegrond.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f) overweegt de raad dat niet gebleken is dat verweerder een eindadvies bij de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster heeft ingediend en/of dat verweerder van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster een adviesopdracht heeft gekregen. Klachtonderdeel f) is ongegrond.
4.7 Voor de beoordeling van klachtonderdeel g) verwijst de raad naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van klachtonderdeel a). Uit die overweging volgt dat de raad ook klachtonderdeel g) ongegrond beoordeelt.
4.8 Omdat de raad alle hiervoor genoemde klachtonderdelen ongegrond heeft verklaard, en omdat de raad niet anderszins is gebleken van klachtwaardig handelen van verweerder, is ook klachtonderdeel h) ongegrond.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, H.C.M.J. Karskens, M. Pannevis, J.H.P. Smeets, leden, met bijstand van mr. R.A. Veldman als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 31 augustus 2010.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 – 548 46 07