Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0858

Zaaknummer

09-344U

Zaaknummer

09-345U

Inhoudsindicatie

onderdelen a, b en c tav verweerder sub 1 niet-ontvankelijk;

Inhoudsindicatie

onderdelen a, c, d en f tav verweerder sub 2 ongegrond;

Inhoudsindicatie

onderdelen b en e tav verweerder sub 2 gegrond.

Inhoudsindicatie

Het correct en volledig vastleggen van een opdracht, declaratieafspraken en ook het instaan voor de juistheid van de verzonden declaraties, betreffen in beginsel geen gedragingen die aan het kantoor kunnen worden verweten. Klachten hierover tegen het kantoor zijn niet-ontvankelijk en tegen behandelend advocaat alleen gegrond voor zover deze betreft het niet voldoende schrifte-lijk informeren over het verbruik van het budget van de rechtsbijstandverzekering van klager. Voorts is gegrond de klacht over het onzorgvuldig neerleggen van de behandeling van de zaak. Overige kwaliteitsklachten ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING d.d. 19 juli 2010

in de zaak 09-344U en 09-345U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 16 december 2009 binnengekomen klacht van:

de heer

k l a g e r ,

tegen

Advocaten,

vertegenwoordigd door:

de heer mr.

v e r w e e r d e r  s u b 1,

en

de heer mr.

v e r w e e r d e r  s u b 2

1.  verloop van de procedure:

1.1. Bij brief van 15 december 2009, door de raad ontvangen op 16 december 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van de raad op 11 mei 2010 in aanwezigheid van klager en verweerder sub 2. Verweerder sub 1 is na voorafgaand bericht afwezig. Van de behan-deling is proces-verbaal opgemaakt. Klager heeft pleitnotities overgelegd.

1.3. De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 26 in de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de brief met drie bijlagen van klager aan de raad van 1 mei 2010.

 

2. de klacht:

2.1. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder sub 1 en verweerder sub 2:

a. beweren dat klager de opdrachtgever is en dat hij om die reden alle kosten die niet door de rechtsbijstandverzekeraar worden vergoed aan verweerder sub 1 dient te be-talen;

b. klager niet hebben geïnformeerd over het budget van de rechtsbijstandsverzekering en over de ontwikkeling van het kostenmaximum;

c. declaraties hebben verzonden tegen onjuiste tarieven en waarbij onjuiste aantallen uren in rekening zijn gebracht.

2.2. en dat verweerder sub 2:

d. de belangen van klager niet juist heeft behartigd door niet duidelijk te maken waarom er geen procedure tot voorlopige voorziening is gestart ten aanzien van het op 10 maart 2008 aan klager gegeven toegangsverbod;

e. het dossier onaangekondigd en op niet zorgvuldige wijze heeft neergelegd;

f. zonder medeweten van klager wijzigingen in het personeelsdossier van klager heeft aangebracht en een stuk heeft verwisseld en in het geding heeft gebracht.

2.3. Door aldus te handelen c.q. na te laten hebben verweerders volgens klager de norm, vastgelegd in art. 46 Advocatenwet, overtreden.

3. feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1. In verband met een door de werkgeefster van klager (de gemeente W) aan hem per direct aangezegde schorsing op 10 maart 2008 heeft klager zich op 9 april 2008 tot verweerder sub 1 gewend voor rechtsbijstand. Verweerder sub 2 heeft de zaak inhoudelijk behandeld. Tot dat moment werd klagers zaak behandeld door de DAS, bij wie klager een rechtsbij-standverzekering heeft afgesloten. Op grond van de polis bedroeg het kostenmaximum voor vergoeding van rechtsbijstand € 12.500,--.

3.2. In de brief van 10 maart 2008 heeft de werkgeefster van klager gemotiveerd het voornemen geuit klager eervol te ontslaan en hem in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken onder gelijktijdige bepaling van een hoorzitting. Naar achteraf gebleken is circuleren er verschillende versies van genoemde brief. Zo bestaat een versie met de zin: “Daarnaast zijn wij van mening dat u uw coördinatieschap met SOZA Hilversum onvoldoende hebt ingevuld waardoor zowel het contact met Hilversum als de beleidsontwikkeling niet tot adequate bestuurlijke besluitvorming kon leiden.” Er bestaat daarnaast een versie waarin deze zin tweemaal is opgenomen en een versie zonder deze zin.

3.3. Zowel van de DAS als van klager heeft verweerder sub 2 begin april 2008 stukken/delen van het dossier ontvangen.

3.4. In reactie op de brief van 10 maart 2008 heeft verweerder sub 2 bij brief van 14 april 2008 aan klagers werkgeefster geschreven dat hij klager in overweging heeft gegeven een procedure voorlopige voorzieningen te starten. Een dergelijke procedure is verweerder  sub 2 niet gestart.

3.5. Bij brief van 7 april 2008 aan klager heeft verweerder sub 2 namens verweerder sub 1 de opdracht bevestigd onder mededeling van het uurtarief voor het jaar 2008 groot € 175,00 exclusief 8% kantoorkosten en 19% BTW. Deze bevestiging is door klager voor akkoord ondertekend op 9 april 2008.

3.6. Per e-mail van 10 april 2008 heeft klager verweerder sub 2 bericht het volgende:

“Vandaag via de post de bevestiging ontvangen van DAS dat [verweerder sub 1] mijn zaak kan be-hartigen. DAS [naam functionaris] wijst er wel op dat voor externe kosten een kostenmaximum geldt van € 12.500,00.”

3.7. Bij brief van 17 april 2008 heeft de DAS aan verweerders bevestigd akkoord te zijn met het uurtarief groot € 175,00 exclusief BTW en kantoorkosten.

3.8. Op 18 juni 2008 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgehad waarin verweerder sub 2 heeft gezegd dat hij verwacht dat de kosten van een te volgen bezwaarprocedure nog bin-nen het maximum van € 12.500,-- zouden blijven.

3.9. Verweerder sub 2 heeft op 26 juni 2008 bezwaar aangetekend namens klager tegen het ontslagbesluit jegens klager van 27 mei 2008, met het gelijktijdige verzoek om een voor-lopige voorziening.

3.10. Verweerder sub 2 heeft bij mailbericht aan klager van 21 juli 2008 toegezegd een brief aan de wederpartij te zullen sturen met betrekking tot de lopende bezwaarprocedure. Klager is van 22 juli 2008 tot 28 juli 2008 met vakantie geweest. Bij mail van 23 juli 2008 heeft verweerder sub 2 -kort gezegd- de vertrouwenskwestie gesteld en medegedeeld de behan-deling van de zaak voort te zullen zetten nadat klager zijn vertrouwen jegens hem zou uit-spreken. Bij brief van 28 juli 2008 heeft verweerder sub 2 aan klager kopieën van de aan DAS gestuurde facturen (ten aanzien van werkzaamheden gedeclareerd tot 1 juli 2009) verstuurd met de mededeling dat indien de DAS de kosten boven het maximum van        € 12.500,-- niet zou vergoeden klager deze zelf diende te betalen.

3.11. Op 4 augustus 2008 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden welke bespre-king bij brief van dezelfde datum door verweerder sub 2 aan klager is bevestigd. Uit die brief ( p. 96 klachtdossier) blijkt dat klager zijn vertrouwen in verweerder sub 2 heeft uit-gesproken en voorts dat gesproken is over de kostenkwestie. Kort nadien heeft verweer-der de behandeling van klagers zaak neergelegd. Klager heeft ter zitting van 14 augustus 2008 (behandeling bezwaarschrift en voorlopige voorziening) in persoon verweer gevoerd en daaraan voorafgaande aan de commissie zelf stukken ingestuurd, hoewel verweerder sub 2 eerder aan klager had toegezegd dat te zullen doen.

3.12. Verweerders hebben de DAS rechtstreeks gefactureerd voor werkzaamheden tot en met november 2008 voor een bedrag van € 12.500,00. Aanvullend hebben verweerders klager gefactureerd voor een bedrag van € 8.273,05 bij declaratie van 10 december 2008.

3.13. Verweerder sub 2 is sinds 1 januari 2009 geen advocaat meer.

4. beoordeling van de klacht

 t.a.v. verweerder sub 1

4.1 Een klacht tegen een advocatenkantoor is uitsluitend ontvankelijk als het gaat om gedra-gingen die aan het kantoor en in het onderhavige geval aan mr. V als vertegenwoordiger van dat kantoor persoonlijk kunnen worden verweten. Dat is in casu niet het geval. De aard en inhoud van de klachtonderdelen a, b en c  laten geen andere conclusie toe dan dat deze in materiële zin zien op het eigen handelen van de behandelend advocaat, in casu verweerder sub 2. Hij -als behandelend advocaat- is jegens klager (zijn cliënt) verant-woordelijk voor het correct en volledig vastleggen van de opdracht en declaratieafspraken en uiteindelijk moet hij jegens klager ook instaan voor de juistheid van de verzonden de-claraties. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het kantoor ter zake de ge-noemde punten iets valt te verwijten, is de raad niet gebleken. Klager is derhalve niet-ontvankelijk ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c  voor zover deze gericht zijn tot het kantoor.

t.a.v. verweerder sub 2

 onderdeel a

4.2 De raad overweegt dat uit het klachtdossier genoegzaam blijkt dat klager vanaf het begin van verweerder sub 2 zijn bemoeienissen wist dat hij de kosten boven een bedrag van        € 12.500,-- zelf zou moeten betalen en in zoverre (mede) opdrachtgever was. Klager heeft op 10 april 2008 een opdrachtbevestiging ondertekend (p.19, 20 klachtdossier) en onder meer uit een mailbericht van klager aan verweerder van 10 april 2008 (p 101 klachtdos-sier) blijkt dit ook met zoveel woorden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

onderdeel b

 

4.3 Met betrekking  tot klachtonderdeel b overweegt de raad dat het verwijt aan het adres van verweerder sub 2 dat hij klager onjuiste informatie heeft verstrekt over het beschikbare budget niet juist is. Immers, uit het in 4.2 genoemde e-mailbericht van 10 april 2008 blijkt dat klager bij aanvang van de zaak op de hoogte was van het geldende kostenmaximum van zijn rechtsbijstandsverzekering van € 12.500,--. Dat klager hierover een meningsver-schil had met de DAS doet hier niet aan af. Klager wist dus dat de kosten van rechtsbij-stand door de DAS werden vergoed tot maximaal € 12.500,-- en dat hij -in beginsel- het meerdere zelf zou moeten betalen. Dat betekent echter ook dat klager een eigen belang had tussentijds geïnformeerd te worden door verweerder sub 2 over de (omvang van de) door verweerder sub 2 aan de DAS verzonden (of pro forma) declaraties. Immers er kan een moment aanbreken dat klager zelf de kosten moet betalen. Klager moet kunnen be-oordelen wanneer dat het geval is en of de door verweerder sub 2 aan de DAS berekende kosten redelijk en reëel zijn. Zoals verweerder sub 2 heeft erkend heeft hij klager tussen-tijds niet schriftelijk hierover geïnformeerd. De raad is van oordeel dat verweerder sub 2 in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en in zoverre is klachtonderdeel b gegrond.

onderdeel c

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de raad dat het in rekening gebrachte uurtarief overeenkomstig de opdrachtbevestiging is. Voor het overige kan de raad niet vaststellen of een onjuist aantal uren in rekening is gebracht. Dit klachtonderdeel is onge-grond.

4.5 De overige klachtonderdelen hebben betrekking op de wijze van behandeling van de zaak door verweerder sub 2. Daarbij dient als uitgangspunt dat een advocaat bij de behande-ling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepa-len met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. De cli-ent dient te allen tijde wel naar behoren te worden geïnformeerd hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. In het algemeen kan van tuchtrechtelijk laakbaar han-delen pas sprake zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

onderdeel d

4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de raad dat verweerder sub 2 in zijn brief van 14 april 2008 aan de werkgeefster van klager heeft geschreven dat hij zijn cliënt in overweging heeft gegeven een voorlopige voorziening te starten. Daaruit kon en mocht klager niet de conclusie trekken dat daarmee vast stond dat verweerder dat ook zou doen. Verweerder sub 2 heeft ter zitting van de raad uiteengezet dat en waarom hij dat niet heeft gedaan en dat hij dit ook destijds met klager heeft besproken. Uit de stukken blijkt op geen enkele wijze dat klager het destijds daarmee niet eens was dan wel dat klager heeft aangedrongen op het starten van genoemde voorzieningenprocedure. Verweerder heeft gewacht totdat het formele ontslagbesluit was genomen en heeft toen de onder 3.9 genoemde maatregelen getroffen. Kennelijk is klager destijds met deze gang van zaken akkoord gegaan. In deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat verweerder sub 2 een tuchtrechtelijk verwijt treft. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

onderdeel  e

4.7 Dit onderdeel van de klacht ziet op het neerleggen van de zaak door verweerder sub 2. Van belang acht de raad hetgeen is bepaald in regel 9 lid 3 van de gedragsregels voor ad-vocaten: wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Verweerder sub 2 heeft voor het eerst bij e-mail van 23 juli 2008 de vertrouwenskwestie aan de orde gesteld terwijl hij wist dat klager op dat moment op vakantie was. Pas bij terugkeer van vakantie op 28 juli 2008 vernam klager dat een zitting (behandeling bezwaarschrift en voorlopige voorzieningen) was be-paald op 14 augustus 2008 en dat tot uiterlijk 10 dagen voor die zitting, dus 4 augustus 2008, stukken konden worden ingeleverd. Tijdens de bespreking van 4 augustus 2008 is  zijdens klager voldoende vertrouwen in verweerder sub 2 geuit, waardoor bij klager de verwachting is gewekt dat verweerder sub 2 de behandeling van de zaak zal voortzetten. Na die bespreking heeft verweerder sub 2 vervolgens de behandeling van de zaak met onmiddellijke ingang neergelegd vanwege klagers uitlating dat hij niet in staat was de voor zijn rekening komende kosten te betalen, terwijl de zaak zich op dat moment in een cru-ciale fase bevond. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder sub 2 hiermee gehan-deld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 9 lid 3. Behalve de hiervoor genoemde om-standigheden betrekt de raad hier ook bij dat de kostenkwestie niet eerder op deze wijze scherp was gesteld door verweerder sub 2, en hetgeen hiervoor is overwogen met betrek-king tot klachtonderdeel b. Klachtonderdeel e is derhalve gegrond.

onderdeel f

4.8 Achteraf is gebleken dat van de brief van 10 maart verschillende versies bestaan. De raad kan niet vaststellen welke versie heeft gezeten in het personeelsdossier dat klager aan verweerder sub 2 heeft overhandigd. Vast staat dat verweerder sub 2 ook stukken van de DAS heeft ontvangen. In deze omstandigheden kan de raad niet vaststellen wat de feite-lijke gang van zaken is geweest. De klacht stuit reeds daarop af.

5. maatregel

5.1 De raad acht oplegging van de maatregel van een enkele waarschuwing passend en gebo-den.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

- klachtonderdelen a, b en c ten aanzien van verweerder sub 1 niet-ontvankelijk en;

- de klachtonderdelen  a, c, d, en f ten aanzien van verweerder sub 2 ongegrond en de klachtonderdelen b en e ten aanzien van verweerder sub 2 gegrond;

- legt aan verweerder sub 2 op de maatregel van  enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, H.B. de Regt, J.H.P. Smeets en S. Wieberdink, leden, met bijstand van mr. L. Koning als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2010.

 

voorzitter         griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 19 juli 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan met betrekking tot de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder sub 2

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan met betrekking tot de niet-ontvankelijk verklaring en de ongegrond ver-klaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerders

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mo-gelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek;

bezorging

De griffie van het hof van discipline is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren;

per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden gezonden aan de griffie van het hof van discipline.

Voor telefonische informatie is de griffie van het hof van discipline bereikbaar onder telefoon-nummer 076 -548 4607.

* * * * *