Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0985
Zaaknummer
R. 3296/09.128
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Het gebruik van 2 naast elkaar bestaande Derdengeldenstichtingen veroorzaakt verwarring. Er wordt niet voldaan aan het vereiste van de boekhoudverordening 1998 (oud). Bovendien is de Derdengeldenstichting gebruikt in plaats van dat er een boedelrekening is geopend. Ook het niet uitbetalen van rentebaten die genoten zijn, wordt als klachtwaardig aangemerkt.
Inhoudsindicatie
Volgt een maatregel onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden.
Uitspraak
PROCEDUREVERLOOP
1.1Bij brief van 31 augustus 2009 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam een klacht tegen verweerder ingediend.
Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 1 september.
1.2 Bij brief van 7 december 2009 heeft de griffier van de Raad de Deken en verweerder opgeroepen voor de zitting van 18 januari 2010 en de samenstelling van de
Raad meegedeeld.
1.3 Bij faxbrieven van 8 en 12 december 2009 heeft verweerder de Raad wegens verhindering zijnerzijds verzocht om de behandeling ter zitting aan te houden. Dit
verzoek is bij brief van 8 december 2009 afgewezen.
1.4 Bij faxbrief van 15 januari 2010 heeft verweerder “de Raad” gewraakt.
1.5 Bij faxbrieven van 15 en 18 januari 2010 heeft verweerder nogmaals om aanhouding van de behandeling ter zitting verzocht.
1.6 De Raad heeft verweerder bij faxbrief van 18 januari 2010 meegedeeld dat zijn aanhoudingsverzoek niet wordt gehonoreerd en dat de behandeling diezelfde
dag doorgang zal vinden.
1.7 Verweerder is op de behandeling van 18 januari 2010 niet verschenen, zodat de voorzitter de zaak gelet op het wrakingsverzoek van 15 januari 2010 naar de
wrakingskamer heeft verwezen.
1.8 Het wrakingsverzoek is behandeld op 1 maart 2010. Bij beslissing van 8 maart 2010 is het wrakingsverzoek van verweerder afgewezen en bepaald dat een
volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.
1.9 De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van
partijen hebben gelegen.
1.10 De voortgezette behandeling heeft plaatsgehad ter openbare zitting van de Raad van 26 april 2010 waarbij de Deken is verschenen. In een telefoongesprek
van de plaatsvervangend griffier met verweerder voorafgaande aan de behandeling ter zitting, heeft verweerder meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn.
FEITEN
2.1 Verweerder werd in het verleden door de Rechtbank Rotterdam benoemd als curator in faillissementen en bewindvoerder in schuldsaneringen.
2.2 Verweerder is bij beschikking van 22 november 2006 op voordracht van de rechter-commissaris in het faillissement van X ontslag verleend als curator. In de
beslissing is onder meer opgenomen dat verweerder heeft nagelaten in het betreffende faillissement een boedelrekening te openen ondanks de gegeven opdracht
daartoe.
2.3 De rechtbank heeft onder meer overwogen:
“Het evenwel ruim twee jaar lang ontbreken van een boedelrekening heeft het toezicht door de rechter-commissaris op het faillissement belemmerd en de transparantie van dit faillissement verminderd. Het eenvoudigweg openen van een boedelrekening had voorts de onduidelijkheden over de verschillende door de curator gebruikte bankrekeningnummers kunnen voorkomen.
(….).
De rechter-commissaris heeft gesteld dat de curator verschillende malen handelingen heeft verricht zonder toestemming van de rechter-commissaris, terwijl die toestemming gezien de aard van handelingen wel gewenst was. Door de rechter-commissaris is voorts gesteld dat in communicatie naar derden door de curator ten onrechte mededeling is gedaan omtrent toestemming van de rechter-commissaris over te gaan tot gerechtelijke incasso. Dat de curator, naar hij ter zitting heeft aangegeven, heeft aangenomen dat deze toestemming door de rechter-commissaris wel verleend zou worden doet aan de onjuistheid van zijn mededeling niets af.
(………)
Op grond van voorgaande constateert de rechtbank dat er geen sprake is van een incidentele misslag, maar van een opeenvolging van omissies die uiteindelijk heeft geleid tot de vertraagde afwikkeling van het faillissement.”
2.4 Bij beschikking van de rechtbank van 6 september 2007 is verweerder op diens verzoek ontslag verleend als bewindvoerder in al zijn schuldsaneringen. In zijn
plaats is de heer R., kantoorhoudende te Rotterdam, die met verweerder een vorm van samenwerking had, tot bewindvoerder benoemd.
2.5 Zowel verweerder als de heer R. hebben in hun hoedanigheid van bewindvoerder gebruik gemaakt van een Derdengelden Stichting van verweerder.
2.6 Verweerder is bestuurder van Stichting Derdengelden [verweerder], opgericht op 22 juli 1998 ten behoeve van het assurantiekantoor van verweerder, dat hij
uitoefende voordat hij advocaat werd. Medebestuurder van deze stichting is de echtgenote van verweerder.
De stichting voldoet niet aan de voorwaarden die de Boekhoudverordening 1998 stelt aan de Derdengelden Stichtingen voor de advocatuur.
2.7 Verweerder is tevens bestuurder van Stichting Beheer Derdengelden [verweerder], opgericht op 29 mei 2001 ten behoeve van de advocatenpraktijk.
Medebestuurder is een advocaat te Den Haag, die gezamenlijk met verweerder bevoegd is.
2.8 Ten behoeve van de schuldsaneringen heeft verweerder gebruik gemaakt van de Stichting Derdengelden [verweerder].
2.9 In februari 2008 is het bewindvoerderschap van de heer R. in de schuldsaneringen, waarin verweerder eerder als bewindvoerder optrad, beëindigd.
2.10 Bij brief van 18 april 2008 heeft de President van de Rechtbank Rotterdam zich gewend tot de Deken in verband met het optreden van verweerder. Bij deze
brief was als bijlage gevoegd een notitie van de gezamenlijk rechters-commissarissen insolventies bij de Rechtbank Rotterdam van 15 april 2008 waarin onder meer
wordt geschreven:
“Het heeft er alle schijn van dat [verweerder], in enkele gevallen ondanks eerdere en ernstige waarschuwingen zulks te veranderen, heeft gehandeld in strijd met één of meer voor hem geldende beroepsvoorschriften. Om die reden geven wij u in overweging de Deken van de Orde van Advocaten op zijn beurt in overweging te geven een onderzoek naar [verweerder] in te stellen.”
2.11 De Deken heeft verweerder naar aanleiding van deze brief verzocht om een reactie. Verweerder heeft de Deken in diens reactie van 29 april 2008 onder meer geschreven:
“(…..)
Wel is het zo dat in een enkele faillissementszaak aanvankelijk geen boedelrekening was geopend.
(……)
Er is geen gebruik gemaakt van de Stichting beheerderdengelden [verweerder] omdat het hier geen advocatenwerkzaamheden betrof maar schuldsanering en budgetbeheer. Bovendien werden de gelden steeds doorgeboekt naar de boedelrekeningen en de bankrekening van sanieten en hun crediteuren.
Om reden van transparantie is gekozen voor de bankrekening van de Stichting Derdengelden [verweerder] en niet voor de eigen bankrekening. Er werden geen andere bedragen via deze rekening verwerkt.
(……..)
Gelden die de advocaatuur betreffen worden uitsluitend geboekt via de girorekening van de Stichting Beheerderdengelden [verweerder].
(…..)
Hoewel de bewindvoeringszaken al enige maanden zijn overgeboekt naar de nieuwe bewindvoerders en de debiteuren daarvan bericht hebben gekregen blijven deze bedragen overmaken naar de Stichting Derdengelden [verweerder]. Deze gelden worden steeds direct naar de nieuwe bewindvoerders overgeboekt.”
2.12 Als bijlage bij de brief is gevoegd een brief van de teamvoorzitter van de Rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, insolventies van 21 november 2006 aan de heer R., waarin onder meer is opgenomen:
“(….)
U hebt aangegeven dat [verweerder] zich, net als u, zal blijven richten op de behandeling van schuldsaneringsregelingen.
(……)
Er is geconstateerd dat verslaglegging niet altijd tijdig geschiedt.
(……)
U hebt aangegeven dat er in het verleden problemen zijn geweest met het openen van een boedelrekening in een faillissement, maar dat u inmiddels gebruik maakt van de diensten van een andere financiële dienstverlener, waardoor deze problemen tot het verleden behoren.”
2.13 Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de President van de Rechtbank Rotterdam, de behandelend Deken onder meer geschreven:
“(……)
U vraagt daarin aandacht voor de stelling van [verweerder] dat de rechtbank zou hebben gedoogd dat van zijn derdengeldenstichting gebruik zou worden gemaakt voor de schuldsaneringen waarin [verweerder] en later de heer R. als bewindvoerder zijn opgetreden.
Deze vraag heb ik voorgelegd aan twee rechters van het insolventieteam (red: namen rechters) en zij geven beiden aan dat hiermee niet is ingestemd en dat dit ook niet is gedoogd. Mr. L. (red: de teamvoorzitter) heb ik het niet kunnen vragen, maar uit haar brief van 21 november 2006 maak ik niet op dat zij wel zou hebben ingestemd”.
2.14 Bij brief van 5 februari 2009 heeft de Deken verweerder laten weten dat hij in strijd met de Boekhoudverordening 1998heeft gehandeld en is verweerder
gevraagd opheldering te geven over de vraag of zijn Stichting Derdengelden rente heeft genoten over de gelden die via deze Stichting ten behoeve van de sanieten
zijn ontvangen en zo ja, of die rentebedragen aan de rechthebbenden zijn uitgekeerd.
2.15 Bij brief van 7 februari 2009 aan de Deken heeft verweerder verwezen naar de Stichting voor zover het de kwestie van de rentebaten betreft.
2.16 Bij brief van 3 maart 2009 heeft verweerder de Deken, naar aanleiding van diens brief van 23 februari 2009, geïnformeerd over de ontvangen rentebaten.
Verweerder heeft onder meer geschreven:
“... ook uw vraag over de rente lijkt te bevestigen dat u de zaken niet meer zo goed begrijpt, immers ik heb u al uitgebreid proberen uit te leggen dat er weinig of geen rente ontvangen wordt op zakelijke betaalrekeningen en dat derhalve de ontvangen rente verwaarloosbaar is en dat er ook nog zogenaamde bankkosten moeten worden betaald. Voor zover ik kan nagaan bedroeg de rente over 2004 nihil, over 2005 E 27,87, over 2006 E 23,48 en over 2007 E 8.33.”
2.17 Bij brief van 12 maart 2009 heeft de Deken verweerder verzocht ervoor zorg te dragen dat deze rentebedragen aan de rechthebbende zou worden uitgekeerd en is gevraagd om dit te bevestigen. De gevraagde bevestiging is niet ontvangen.
KLACHT
3. De Deken verwijt verweerder dat deze:
a. als advocaat gebruik gemaakt heeft van twee verschillende, naast elkaar bestaande, Derdengelden Stichtingen, hetgeen verwarring schept;
b. op zijn advocatenpapier onderaan melding heeft gemaakt van de “St Derdengelden [verweerder]”, welke stichting niet voldoet aan de in de Boekhoudverordening 1998 opgenomen vereisten;
c. als bestuurder van de Stichting Derdengelden [verweerder] gebruik gemaakt heeft c.q. gebruik heeft laten maken van deze rekening voor schuldsaneringen, terwijl een aparte boedelrekening was voorgeschreven, zulks zonder toestemming van de rechtbank.
d. rentebaten heeft ontvangen op de (bank)rekening van Stichting Derdengelden [verweerder] zonder deze aan de rechthebbenden uit te keren.
VERWEER
4. Verweerder heeft tot zijn verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
Ad klachtonderdeel a
4.1Verweerder heeft voor zijn advocatenpraktijk alleen gebruik gemaakt van de Stichting Beheer Derdengelden [verweerder] advocaat en niet van de Stichting
Derdengelden [verweerder]. Deze laatste stichting is opgericht ten behoeve van het assurantiekantoor, dat verweerder eerder uitoefende.
Ad klachtonderdeel b
4.2 Weliswaar staat op het briefpapier van zijn advocatenkantoor de Stichting Derdengelden [verweerder] vermeld, doch het vermelde rekeningnummer is het
rekeningnummer van de Stichting Beheer Derdengelden [verweerder]. Verweerder acht dit voldoende. Bedragen die overgemaakt werden in het kader van zijn
advocaatwerkzaamheden, werden overgemaakt naar de Derdengeldrekening, die voldoet aan de boekhoudverordening.
Ad klachtonderdeel c
4.3 De rechtbank heeft eerder gedoogd dat verweerder geen aparte boedelrekeningen opende doch gelden liet lopen via zijn Stichting Derdengelden [verweerder].
Verweerder verwijst naar de brief van 21 november 2006 van de teamvoorzitter van de Rechtbank Rotterdam.
Ad klachtonderdeel d
4.4 Verweerder heeft slechts minimale rentebaten ontvangen op de (bank)rekening van Stichting Derdengelden [verweerder]. Rekening houdende met de
bankkosten behoefden er geen bedragen te worden overgemaakt aan eventuele belanghebbenden. De handelwijze van verweerder is aanvaardbaar.
4.5 Verweerder voert voorts aan dat hij als faillissementscurator en bewindvoerder niet onderworpen is aan het tuchtrecht voor de advocatuur.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Voorop staat dat de taakuitoefening van de advocaat als curator in een faillissement, alsmede als bewindvoerder in een schuldsanering zich leent voor tuchtrechtelijke toetsing indien de advocaat zich in die hoedanigheid heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou schaden.
5.2 De Raad oordeelt dat hiervan sprake is zoals volgt uit het hiernavolgende.
5.3 Vaststaat dat verweerder twee naast elkaar staande Stichtingen Derdengelden heeft gebruikt, terwijl slechts één van deze Stichtingen Derdengelden voldoet aan de vereisten zoals vermeld in de Boekhoudverordening die op verweerder van toepassing is, met ingang van 1 juli 2009 de Verordening op de administratieve en financiële integriteit geheten.
5.4 Vaststaat voorts dat op het door verweerder als advocaat gebruikte briefpapier weliswaar het rekeningnummer van de Stichting Beheer Derdengelden [verweerder] staat vermeld, doch een andere rechtspersoon werd vermeld.
5.5 De Raad oordeelt dat een dergelijke vermelding op het briefpapier op zijn minst voor verwarring kan zorgen bij derden. Verweerder is bovendien reeds in 2002 gewezen op het feit dat het bestaan van twee stichtingen voor verwarring zou kunnen zorgen, waarbij hem verzocht is maatregelen te treffen.
5.6 Verweerder heeft door het voortgezet gebruik van twee naast elkaar bestaande stichtingen en de hiervoor genoemde vermelding op zijn briefpapier niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem als advocaat verwacht mag worden ter zake van financiële aangelegenheden.
5.7 In de Boekhoudverordening (thans de Verordening op de administratie en de financiële integriteit) is de verplichting opgenomen voor advocaten in faillissementen en surseances dat zij in de hoedanigheid van deze benoeming ontvangen gelden op een aparte boedelrekening dienen te storten en niet op de bankrekening van een Stichting Derdengelden. Vaststaat dat verweerder deze verplichting geschonden heeft.
5.8 Dat sprake zou zijn van een gedoogbeleid van de rechtbank volgt noch uit de brief van 21 november 2006 van de teamvoorzitter, noch niet uit de brief van 29 april 2008 van de Rechtbank Rotterdam. Bovendien wordt in de aan verweerder bekend veronderstelde recofa-richtlijn, duidelijk gesteld dat een aparte boedelrekening geopend dient te worden. De Raad passeert derhalve het gevoerde verweer.
5.9 Vaststaat voorts dat de door verweerder ontvangen rente op de (bank) rekening Stichting Derdengelden [verweerder] niets overgemaakt aan de rechthebbenden. Gelet op de verplichtingen van verweerder voortvloeiende uit de Boekhoudverordening dan wel de Verordening op de administratieve en financiële integriteit, had verweerder zorg dienen te dragen voor het overmaken van de bedragen aan de rechthebbenden. Dat het hier zou gaan om relatief geringe bedragen, doet aan de op verweerder rustende verplichting niets af.
5.10 Verweerder heeft door zich stelselmatig te onttrekken aan de verplichtingen die op hem rusten als advocaat niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.11 De klacht is in alle onderdelen gegrond.
MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich stelselmatig onttrokken aan op hem rustende verplichtingen op met name het financiële vlak. De Raad constateert dat een eerder in 2002
aan verweerder gegeven waarschuwing, alsmede vanuit de rechtbank aan verweerder gerichte verzoeken om orde op zaken te stellen ten aanzien van het
gebruik van (bank)rekeningen, er niet toe heeft geleid dat verweerder op andere wijze heeft gehandeld. Verweerder heeft ook in het kader van het
dekenonderzoek en de klachtbehandeling geen inzicht getoond in de onbetamelijkheid van zijn handelen, terwijl de toonzetting en de inhoud van zijn brieven niet
getuigt van respect voor de rechtelijke macht, de Deken en de Raad.
6.2 De Raad verwacht niet dat enige andere maatregel dan het tijdelijk niet uit kunnen oefenen van de rechtspraktijk verweerder het inzicht zal verschaffen dat
ook hij in zijn hoedanigheid van advocaat dient te voldoen aan de op hem rustende verplichtingen.
6.3 Gelet op de ernst van de gegrond bevonden klacht acht de Raad openbaarmaking van de maatregel noodzakelijk.
BESLISSING
7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de rechtspraktijk voor de duur van 2 maanden, waarbij de schorsing ingaat twee weken nadat de maatregel in kracht van gewijsde is gegaan, met de bepaling dat indien verweerder op het moment van ingaan van de schorsing uit andere hoofde geschorst is de schorsing ingaat op het moment dat de schorsing zal zijn beëindigd;
- beveelt dat deze maatregel openbaar zal worden gemaakt door publicatie in het AD/Rotterdamse editie en door aanplakking van deze uitspraak in de advocatenkamer van de Rechtbank;
- bepaalt dat openbaarmaking eerst zal geschieden nadat de maatregel in kracht van gewijsde is gegaan.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.C. van den Dries, mr. H.E. Meerman, mr. E.J. van der Wilk, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, plv. griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juni 2010.
griffier voorzitter
Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.
U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.