Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-03-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0459

Zaaknummer

R. 3300/09.132

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Grievende en intimiderende uitlatingen jegens wederpartijen; onvoldoende scheiding van handelen als privépartij en als advocaat. Klachten gegrond. Berisping.

Uitspraak

 

 

 

PROCEDUREVERLOOP

1.1        Bij brief van 5 februari 2009hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. In het kader van dat onderzoek heeft klaagster sub 5, hierna: mr. V., bij brief van 7 mei 2009 op persoonlijke titel een klacht tegen verweerder ingediend.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 4 september 2009.

1.2        Op 16 december 2009 heeft verweerder een verweerschrift met bijlagen bij de Raad ingediend.

1.3        Bij brief van 18 december 2009 heeft mr. V stukken bij de Raad ingediend.

1.4        Bij brief van 22 december 2009 heeft mr. V, in reactie op het genoemde verweerschrift van verweerder, stukken bij de Raad ingediend..

1.5        De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.6        De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 4 januari 2010. Ter zitting zijn verschenen mr. drs.. V, vergezeld van de heer sub 1, 2 en 3. Verweerder is verschenen. Mr. V en verweerder hebben een pleitnota overgelegd.

FEITEN

2.1        Klagers sub 1 tot en met 4 zijn sedert meerdere jaren verwikkeld in een juridische strijd met verweerder.

2.2        Verweerder is advocaat te Leiden. Hij oefent het beroep uit in de vorm van een eenmanszaak. Verweerder ontplooit daarnaast commerciële activiteiten buiten de advocatuur en is bij meerdere vennootschappen betrokken.

2.3        In het kader van de tussen partijen bestaande geschillen zijn tal van gerechtelijke procedures gevoerd.

Mr. V is in een aantal van die procedures opgetreden als advocaat van klagers sub 1 tot en met 4 (hierna: respectievelijk aangeduid als: sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4).

2.4        Voornoemde deken heeft in haar brief van 4 september 2009 aan de Raad in par. 11 van de bij die brief gevoegde samenvatting specifieke feiten en omstandigheden als zijnde relevant voor de klachten vermeld.

De Raad verwijst naar die feiten en omstandigheden en neemt die hier over.

2.5        In de brief van 13 april 2009 aan de deken, welke verweerder schreef in het kader van het onderzoek naar de onderhavige klachten van klagers sub 1 tot en met 4, schreef verweerder onder meer het volgende:

‘Klagers en met hen gelieerde personen (zoals S en W) hebben zich onder regie van mr. V verenigd in een informele vereniging (terreurorganisatie) die zich richt op belaging, belastering en demonisering van mijn persoon, familieleden, zakelijke en persoonlijke relaties.”

 

 

KLACHT

3.1        De klacht behelst de volgende verwijten:

 

“A. Namens de heren sub 1, sub 2 en sub 4

Verweerder, in persoon of bijgestaan door mr. H.  te Rotterdam als raadsman, laat zich in verschillende processtukken onnodig grievend uit over de heren sub 1 en/of sub 2 en/of sub 4k, in het bijzonder in gerechtelijke procedures waarin deze geen partij zijn.

 

B. Namens mevrouw sub 3

Verweerder heeft jegens mevrouw sub 3 klachtwaardig gehandeld door zich in een privékwestie op een intimiderende en bedreigende wijze jegens mevrouw sub 3 uit te laten met de bedoeling haar te dwingen om aan hem een schadeloosstelling te betalen. Verweerder heeft mevrouw sub 3 schriftelijk de termijn van 1 dag gegund om aan zijn eisen te voldoen en haar ondermeer geschreven dat als zij (binnen 1 dag) het door verweerder gevorderde bedrag aan geld niet had, zij haar auto, autosleutels, keuringsbewijs etc. aan verweerder moest afstaan. Als mevrouw sub 3 niet aan die eisen (binnen 1 dag) voldeed dan zou zij volgens verweerder de rest van haar leven kapot geprocedeerd worden (zie bijlage L bij de klacht met bijlage).

 

 

C. Namens de heer sub 2

Verweerder fungeert als “bron” voor een hatesite op internet met de naam: www.xxxxxx.com, die als doel heeft de aantasting van de eer en goede naam van de heer sub 2 en verleent hand- en spandiensten aan deze site.

 

D. Namens mevrouw sub 3

Verweerder heeft zich door middel van het gebruik van een valse identiteit “Janna Tolsma” toegang verschaft tot de Hyvespagina voor “alleen vrienden” van mevrouw sub 2. Verweerder heeft in een kort geding tegen mevrouw sub 2 de prints van de pagina van die valse identiteit als producties overgelegd. Ter zitting heeft verweerder tegenover de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht ontkend te weten wie “Janna Tolsma” is, hetgeen volgens klaagster niet juist, althans niet waarschijnlijk is.

 

E. Verweerder presenteert zijn eenmanspraktijk ten onrechte en in strijd met artikel 9 van de Samenwerkingsverordening als “K ADVOCATEN” (red.).

 

F. Verweerder heeft het kantoor K. ADVOCATEN (red.) als handelsnaam van de besloten vennootschap Immobilex Licence B.V. gevestigd te Rotterdam in het handelsregister geregistreerd aan zijn woonadres te Rotterdam, terwijl het kantoor volgens het briefpapier gevestigd zou zijn te Leiden.

 

G. Verweerder vermengt zaken die hij privé onderneemt met zijn optreden als advocaat. Dat blijkt uit het feit dat verweerder wetenswaardigheden waarvan hij als privé persoon op de hoogte is aanvoert in procedures voor cliënten, die met die privé-zaken niets te maken hebben.”

 

3.2        De klacht van mr. V. houdt in

H. dat verweerder in de brief van 13 april 2009 een volledig uit de lucht gegrepen beschuldiging jegens mr. V. heeft geuit, inhoudende dat zij de regie zou voeren over een terreurorganisatie.

3.3        Klagers hebben de klacht ampel toegelicht, op welke toelichting de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

VERWEER

4.             Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna waar nodig zal ingaan.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1        Zoals ter zitting is meegedeeld, laat de Raad de stukken die mr. V. bij brief van 18 december 2009 in het geding heeft gebracht buiten beschouwing daar de Raad deze niet relevant acht voor de onderhavige klacht.

5.2        Voor zover verweerder bezwaar heeft gemaakt tegen overlegging van stukken door mr. V. op 22 december 2009, verwerpt de Raad dat bezwaar. De brief en enkele producties zijn weliswaar laat in het geding gebracht. De producties waren echter bekend bij verweerder en aan de Raad is niet gebleken dat verweerder door het tijdstip van overlegging van de stukken in zijn verdediging is geschaad.

5.3        Verweerder heeft op 16 december 2009 een verweerschrift bij de Raad ingediend. De Raad is van oordeel dat dat verweerschrift geen nieuwe gezichtspunten of argumenten biedt ten opzichte van hetgeen reeds uit het dekenonderzoek was gebleken.

5.4        Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt de regel van artikel 46 Advocatenwet dat de advocaat zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.5        Volgens vaste rechtspraak van de Raden van Discipline en het Hof van Discipline worden privégedragingen van een advocaat alleen dan van tuchtrechtelijk belang geoordeeld, wanneer hetzij er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven te laten gelden, hetzij de gedragingen voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht.

5.6        Verweerder heeft aangevoerd dat hij (deels) in privéhoedanigheid heeft gehandeld. Om die reden zouden klagers niet-ontvankelijk zijn.

5.7        De Raad verwerpt het beroep van verweerder op zijn handelen in privéhoedanigheid. Naar het oordeel van de Raad zijn er voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening van verweerder om voor de beoordeling van zijn gedragingen in privé dezelfde maatstaven te laten gelden welke voor hem als advocaat gelden. Voor zover de klachten betrekking hebben op gedragingen van verweerder in privé, hebben deze alle betrekking op het optreden van verweerder als persoon in een gerechtelijke procedure of de aanloop daartoe. De vermenging van privéhoedanigheid en hoedanigheid van advocaat blijkt uit de litigieuze e-mail van 5 november 2008 van verweerder aan klaagster sub 3. Hoewel verweerder deze brief naar de inhoud geschreven zal hebben als privépersoon, heeft hij hem ondertekend met “mr. K. advocaat”, terwijl de e-mail gelet op het gebruikte logo en de adresgegevens is verzonden als e-mail van K. ADVOCATEN. In de kort geding procedure, welke is gevoerd tegen de Stichting Sociale Databank Nederland e.a. waarin verweerder een van de eisende partijen was, is door verweerder uitdrukkelijk gesteld dat hij advocaat is en in die hoedanigheid mede onder de naam K. ADVOCATEN handelt.

5.8        Bij de beoordeling van de gedragingen waarop de klachten betrekking hebben neemt de Raad verder het volgende in aanmerking.

5.9        Voor de advocaat geldt de regel dat hij zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten.

5.10    Voor zover de advocaat in voorkomend geval, zoals verweerder in deze heeft gedaan, een beroep doet op de vrijheid van meningsuiting, dient hij die vrijheid uit te oefenen met inachtneming van de bovengenoemde regels.

5.11    Verweerder heeft aangevoerd dat in het algemeen geldt dat personen die een beroep of gewoonte maken van het grieven van derden, zoals in dit geval klagers sub 4, sub 3 en sub 1, rechtens niet gegriefd kunnen worden daar zij zich plegen te bedienen van extreem diffamerend taalgebruik, beledigingen en verwensingen. Volgens verweerder strekt de norm dat de advocaat zich niet onnodig grievend zal uitlaten niet tot bescherming van lasteraars of habituele lasteraars, als hoedanig verweerder klagers sub 4, sub 2, sub 1 beschouwt.

5.12    De Raad verwerpt dit verweer daar het geen steun vindt in het geldende tuchtrecht. De omstandigheid dat een wederpartij zich, in de ogen van de advocaat of mogelijk de civiele rechter, onheus jegens die advocaat gedraagt, ontheft de advocaat niet van zijn verplichting de voor hem als advocaat geldende regels na te leven.

Klachtonderdeel A

5.13    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt van klagers sub 1,2 en 4 dat verweerder zich onnodig grievend over hen heeft uitgelaten, in het bijzonder in gerechtelijke procedures waarin zij geen partij zijn.

5.14    Uit de stukken blijkt dat verweerder en mr. H. op 19 mei 2008 de heer sub 1 in kort geding hebben gedagvaard.

In het dagvaardingsexploot van de genoemde datum hebben verweerder en mr. H., zoals uit de onder de feiten bedoelde passages blijkt, onder meer gesteld dat sub 1 zich schuldig maakt aan strafbare feiten. In de pleitnota die is voorgedragen tijdens de zitting in kort geding, stellen verweerder en mr. H. wederom dat sub 1 zich schuldig maakt aan strafbare feiten en geven zij hun visie op de persoon en het leven van sub 1 op de wijze zoals vermeld in de door de deken aangehaalde feiten.

5.15    Naar het oordeel van de Raad hebben de uitlatingen van verweerder – en mr. H. – in de dagvaarding en de pleitnota, daargelaten of sub 1 al dan niet een strafbaar feit heeft gepleegd, geen verband met de vordering welke in kort geding aan de rechter is voorgelegd. De uitlatingen dienen in de desbetreffende procedure geen redelijk doel en zijn jegens sub 1 onnodig grievend.

5.16    In het dagvaardingsexploot van 24 september 2008 van E. Amsterdam B.V. c.s., in welke procedure sub 2 een van de gedaagden was, heeft verweerder, optredend als advocaat van de eisende partijen, uitlatingen gedaan die betrekking hebben op de gedaagden, onder wie sub 2, waarbij is gesteld zoals onder de feiten is weergegeven. In de pleitnotities, voorgedragen op de zitting van 17 oktober 2008, zijn dezelfde mededelingen over sub 2 gedaan.

5.17    Gelet op de gebruikte bewoordingen, op de inhoud van de mededelingen en op de omstandigheid dat de gedane mededelingen in het kader van de procedure geen redelijk doel dienden, acht de Raad de uitlatingen jegens sub 2 onnodig grievend.

5.18    In de procedure van E. Amsterdam B.V. c.s. tegen onder meer sub 2 zijn door verweerder ook mededelingen gedaan over sub 4, die in die procedure geen partij was. De Raad verwijst naar de onder de feiten aangeduide mededelingen over sub 4.

Wederom wordt overwogen dat de door verweerder gebezigde mededelingen in de procedure geen redelijk doel dienden en jegens sub 4 onnodig grievend zijn voor wat betreft hun inhoud. Dit geldt temeer nu sub 4 in die procedure geen partij was en zich niet tegen de aantijgingen kon verdedigen.

5.19    Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel A gegrond is.

Klachtonderdeel B

5.20    Naar het oordeel van de Raad heeft verweerder zich in de e-mail van 5 november 2008 aan sub 3 bediend van intimiderende en bedreigende bewoordingen, die voor een advocaat, ook indien in aanmerking wordt genomen dat hij jegens een wederpartij optreedt, niet betamelijk zijn. Verweerder heeft voor de nakoming van zijn gepretendeerde vordering een onredelijk korte termijn gesteld van minder dan een dag en heeft aan sub 3 meegedeeld dat zij aan zijn eisen kon voldoen door haar BMW met toebehoren ter beschikking te stellen. Verweerder heeft, met gebruikmaking van zijn hoedanigheid van advocaat, sub 3 op intimiderende wijze gevolgen in het vooruitzicht gesteld als zij niet zou voldoen aan zijn eisen.

Verweerder heeft aldus de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare overschreden.

5.21    De Raad acht dit klachtonderdeel van sub 3 gegrond.

Klachtonderdeel C

5.22    Verweerder heeft in de stukken en ter zitting betwist dat hij hand- en spandiensten verleent aan de in dit klachtonderdeel genoemde website, door klaagster aangeduid als hatesite.

Uit het dossier blijkt onvoldoende van de juistheid van de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende stelling.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel D

5.23    Verweerder heeft in de stukken en ter zitting uitdrukkelijk betwist dat hij de persoon achter de valse identiteit Janna Tolsma is.

Uit de onderbouwing van het klachtonderdeel, ingesteld namens sub 3, blijkt dat sub 3 zich op vermoedens en redeneringen baseert, maar niet op vaststaande feiten.

Tegenover de betwisting van verweerder is de juistheid van de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende stelling niet komen vast te staan.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel E

5.24    Verweerder heeft terzake van dit klachtonderdeel aangevoerd dat klagers geen belang hebben en dat het enkel aan de deken is om zich over eventuele niet-naleving van de Samenwerkingsverordening (artikel 9) te beklagen.

5.25    Ter zitting is namens sub 4 aangevoerd dat hij belang heeft bij dit klachtonderdeel, daar hij destijds met verweerder een samenwerking is aangegaan in de veronderstelling dat verweerder deel uitmaakte van een samenwerkingsverband van advocaten.

Deze stelling, die niet danwel onvoldoende door verweerder is bestreden, brengt mee dat sub 4 in beginsel belang kan hebben bij dit klachtonderdeel.

5.26    De Raad neemt in aanmerking dat sub 4 op 14 september 2005 een klacht heeft ingediend tegen verweerder terzake van – kort gezegd – de wijze waarop verweerder met de samenwerking en de verbreking daarvan is omgegaan.

Het had derhalve op de weg van sub 4 gelegen om, indien hij zich over het aspect van de samenwerkingsverordening wenste te beklagen, deze klacht mee te nemen in de in 2005 ingediende klacht.

Op de hier bedoelde klacht heeft deze Raad op 8 januari 2007 een eindbeslissing gegeven.

5.27    Gelet op de voormelde omstandigheden is de Raad van oordeel dat sub 4, mede gezien het tijdsverloop, in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.

Klachtonderdeel F

5.28    Ten aanzien van dit klachtonderdeel wordt in gelijke zin overwogen als geoordeeld als ten aanzien van klachtonderdeel E.

5.29    Voor zover het de overige klagers, niet zijnde sub 4, betreft, is de Raad van oordeel dat zij geen belang hebben bij het onderhavige klachtonderdeel. Ook zij zijn niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel G

5.30    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt ook als uitgangspunt dat de advocaat in zijn contacten met derden misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.

5.31    Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich in de e-mail van 5 november 2008 tot sub 3 gericht, naar verweerder zelf ook heeft aangevoerd, in een privéaangelegenheid. Verweerder heeft echter in het onderschrift van de mail zijn hoedanigheid van advocaat vermeld en heeft de mail verzonden met het logo en het adres van K.. ADVOCATEN.

Verweerder heeft aldus zijn privéhoedanigheid en de hoedanigheid als advocaat door elkaar laten lopen, hetgeen aanleiding kan geven tot misverstand.

5.32    Ook voor wat betreft het optreden van verweerder in de uit zijn naam en die van mr. H. aangespannen procedure is naar het oordeel van de Raad gebleken dat verweerder zijn handelen als privépartij onvoldoende heeft gescheiden van zijn hoedanigheid als advocaat.

5.33    Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel H

5.34    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt ook als uitgangspunt dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

In zijn faxbrief van 13 april 2009 suggereert verweerder onmiskenbaar dat mr. V de regie op zich heeft genomen van een terreurorganisatie - of het samenstellen daarvan - die zich richt op belaging, belastering en demonisering van verweerder en anderen.

Verweerder heeft aangevoerd dat zijn uitlating “onder regie van mr. V” niet meer of anders inhoudt dan dat sub 1, 2, 3 en 4 allen door mr. V worden vertegenwoordigd in de procedures waarin verweerder tegen hen als advocaat of procespartij is betrokken. Deze uitleg overtuigt de Raad, gezien de door verweerder gebruikte bewoordingen en hun context, niet.

5.35    De Raad is van oordeel dat verweerder zich door zijn uitlating over mr. V. niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

MAATREGEL

6.1        Bij het bepalen van de maatregel neemt de Raad de ernst en de omvang van de begane overtredingen in aanmerking.

De Raad wil aannemen dat verweerder door (tal van) uitlatingen van sommige klagers getergd is geraakt. Dat neemt niet weg dat verweerder zijn professionaliteit had moeten bewaren en zich had moeten hoeden voor het door elkaar laten lopen van zijn acties als privépersoon en zijn hoedanigheid van advocaat. Verweerder heeft onvoldoende distantie tot de zaken bewaard.

De Raad acht de hierna vermelde maatregel passend en geboden.

 

 

BESLISSING

7.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart de klachtonderdelen A, B, G en H gegrond;

-               legt als maatregel op een berisping;

-               verklaren klagers in de klachtonderdelen E en F niet-ontvankelijk;

-               verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. P.S. Kamminga, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 1 maart 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.