Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0960

Zaaknummer

5646

Inhoudsindicatie

Advocaat trad in echtscheiding op tegen klager, terwijl de advocaat daaraan voorafgaand voor klager had opgetreden. Gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

 

         

18 juni 2010

No. 5646

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerster,

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 16 november 2009, onder nummer R.3264/09.96, aan partijen toegezonden op 23 november 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. De memorie waarbij verweerster van deze beslissing, voor zover klachtonderdeel a gegrond is bevonden, in hoger beroep is gekomen, is op 8 december 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 april 2010, waar verweerster, vergezeld van haar echtgenoot, die tevens als advocaat voor haar is opgetreden, en klaagster zijn verschenen.

3. De klacht

 Klachtonderdeel a houdt het volgende in:

 klaagster verwijt verweerster dat:

a. verweerster en haar kantoorgenote mr. W. in de echtscheidingsprocedure de belangen van klaagsters echtgenoot behartigd hebben, terwijl het hen niet vrijstond om tegen klaagster op te treden nu verweerster klaagster in het recente verleden als advocaat heeft geadviseerd.

4. De feiten

4.1. Het volgende is komen vast te staan.

4.1.1. Verweerster treedt sinds een aantal jaren op als advocaat van drie besloten vennootschappen, waarvan de echtgenoot van klaagster enig aandeelhouder en bestuurder is. De onderneming exploiteert optiekwinkels.

4.1.2. Op 15 augustus 2008 zijn klaagster en haar echtgenoot, zij waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, uit elkaar gegaan. Op die dag heeft klaagster daarover telefonisch contact opgenomen met verweerster. Verweerster heeft meegedeeld dat zij klaagster in de echtscheidingsprocedure niet kon bijstaan, mede omdat zij geen echtscheidingszaken doet. Een kantoorgenoot van verweerster, mr. W., is de echtgenoot van klaagster in de echtscheidingsprocedure gaan bijstaan. Kort nadien is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.

4.1.3. Mr. W. is voor de vennootschappen en tegen klaagster opgetreden in een kort geding. Inzet daarvan was - kort gezegd - de toelating van klaagster tot de winkel teneinde haar dagelijkse werkzaamheden voort te zetten, zulks vooruitlopende op een door klaagster gewenste toedeling aan haar. Dit eerste kort geding leidde tot een vonnis van 8 september 2008 waarin de vorderingen over en weer werden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt onder meer:

 Voorts is niet in geschil dat beide partijen zich in het verleden steeds met grote inzet – zeven dagen per week – hebben ingezet voor de winkelbedrijven, weliswaar ieder ten aanzien van bepaalde werkzaamheden, maar toch gezamenlijk.

4.1.4. De behandeling van het tweede kort geding, met dezelfde inzet, vond plaats op 22 september 2008. Bij die gelegenheid trad verweerster op als advocaat voor de vennootschappen. Bij vonnis van 30 september 2008 zijn de vorderingen over en weer afgewezen.

4.1.5. Bij brief van 8 oktober 2008 heeft klaagster zich tot de deken gewend en onder meer gesteld dat zij het optreden van verweerster (en dat van haar kantoorgenoot mr. W.) in de echtscheidingszaak en in het zakelijk geschil als zeer kwetsend en beledigend ervaart. Zij schrijft:

Het bevreemde mij dan ook zeer dat x op 22 september jl. te 13.45 uur zelf de verdediging van Y in het zakelijk Kort Geding deed. In haar pleitnota was niets meer van de vertrouwenspersoon die zij voor mij was over. (…) Mijn man en ik hebben keihard gewerkt om de zaken op te zetten, (…) Mijn man en ik zijn in Gemeenschap van Goederen gehuwd. (…).

4.2. Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

 

5. De beoordeling

5.1. In de grieven bestrijdt verweerster de volgende vaststellingen van de raad:

- dat zij vóór de echtscheidingsprocedure regelmatig persoonlijk contact heeft gehad met klaagster ten aanzien van zakelijke en privé-aangelegenheden (rov. 5.1);

- dat vast staat dat klaagster en haar echtgenoot als eenheid naar buiten hebben opgetreden, gelet op de tekst van het visitekaartje (rov. 5.2);

- dat zij is te beschouwen als vaste advocaat van klaagster (rov. 5.3);

- dat zij, mede door de nauwe betrokkenheid van klaagster bij de ondernemingen, vertrouwelijke informatie heeft gekregen (rov. 5.4);

- dat ook de kantoorgenoot, mr. W., niet tegen klaagster mag optreden (rov. 5.6);

- dat verweerster klaagster in het recente verleden als advocaat heeft geadviseerd (klachtomschrijving).

5.2. Het hof ziet aanleiding om, alvorens de klacht te beoordelen de klachtomschrijving te nuanceren en te herformuleren.

 Voor het opnemen van de woorden ‘en haar kantoorgenote mr. W.’ in de klachtomschrijving is geen plaats. In deze tuchtzaak staat alleen het optreden van verweerster ter discussie. De handelwijze van mr. W. staat niet ter beoordeling van het hof. In het laatste kort geding is verweerster niet opgetreden samen met haar kantoorgenoot.

 De kern van het geschil dat leidde tot de kort gedingen betrof de toegang van klaagster tot één van de winkels. De procedure werd gevoerd door de vennootschappen en klaagster als procespartijen. De echtgenoot van de klaagster was geen procespartij. Strikt genomen is verweerster dan ook niet opgetreden in het echtscheidingsgeding. Indirect was dit wel het geval, want de verdeling van de aandelen in de vennootschappen ná de echtscheiding was in geschil. Dit aspect is door de voorzieningenrechter in de beoordeling betrokken. In feite werden, door te bepleiten dat klaagster geen toegang mocht hebben tot de winkel, de belangen van de echtgenoot van klaagster, die toedeling aan hem voorstond, gediend.

  Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster klaagster in persoon als advocaat heeft geadviseerd, zoals de klachtomschrijving lijkt aan te duiden, maar wel dat zij is opgetreden voor de vennootschappen, waar klaagster indirect bij betrokken was, juridisch omdat de aandelen in de gemeenschap vallen, en feitelijk doordat verweerster ten behoeve van die vennootschappen werkzaamheden verrichtte, en klaagster, als actief medewerkster naast haar echtgenoot, redelijkerwijs dan ook kon ervaren dat verweerster mede voor haar (belangen) optrad.

 De klacht dient als volgt te worden omschreven:

 Klaagster verwijt verweerster dat zij op 22 september 2008, ter gelegenheid van de behandeling van een kort geding tussen de vennootschappen en klaagster de belangen van de vennootschappen heeft behartigd, terwijl het haar niet vrijstond om tegen klaagster op te treden.

5.3. Naar het oordeel van het hof is de klacht gegrond.

In de jaren dat verweerster als advocaat van de vennootschappen is opgetreden heeft zij daarmee (indirect) zowel de belangen van de echtgenoot van klaagster als die van klaagster gediend. Laatstgenoemden waren in hun dagelijkse werkzaamheden, maar ook voor hun levensonderhoud, nauw betrokken bij het goed renderen van de winkels. Hoewel klaagster weliswaar formeel niet de cliënt was van verweerster moet haar positie op één lijn daarmee gesteld worden. Het stond verweerster dan ook in beginsel niet vrij om, toen het huwelijk ten einde kwam, de belangen van die vennootschappen te behartigen in een kort geding tegen klaagster. Met haar optreden schaarde verweerster zich achter (de belangen van de) echtgenoot van klaagster en keerde zij zich tegen (de belangen van) klaagster, hoewel zij kort voordien nog hun beider belangen diende. Gronden die aanleiding kunnen geven voor verweerster om in het kort geding op te treden heeft het hof niet gevonden. De omstandigheid dat in de periode vóór het einde van het huwelijk geen of weinig persoonlijk contact tussen klaagster en verweerster is geweest, is onvoldoende om het optreden te rechtvaardigen.

5.4.  De beslissing van de raad dient derhalve te worden bekrachtigd.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 16 november 2009, gewezen onder nummer R. 3264/09.96, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. R.W. de Ruuk, E.A. Mout-Bouwman, G.R.J. de Groot en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.