Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-04-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0623
Zaaknummer
09-266A
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerder onvoldoende deskundigheid, traagheid en onjuiste declaraties. De raad acht de klacht gegrond en legt de maatregel van schorsing op.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 13 april 2010
in de zaak 09-266A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
k l a a g s t e r
tegen
mr.
v e r w e e r d e r
1 . Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 22 september 2009, door de raad ontvangen op 24 september 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 2 februari 2010. Ter zitting zijn verschenen klaagster en verweerder. Van de zitting van 2 februari 2010 is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en
- de stukken genummerd onder 1 t/m 11 in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.
2 De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:
(a) met onvoldoende deskundigheid voor klaagster een aanvraag te hebben ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand;
(b) klaagster onjuist voor te lichten over de kosten die met behandeling van haar zaak gepaard zouden gaan;
(c) voor klaagster onbereikbaar te zijn en haar verzoeken tot terugbellen niet tijdig te beantwoorden;
(d) niet tijdig over te gaan tot de opstelling van een dagvaarding en, toen uiteindelijk een opzet voor de dagvaarding aan klaagster werd toegezonden deze van onaanvaardbare kwaliteit en inhoud was;
(e) onzorgvuldig om te gaan met de door klaagster verstrekte stukken, en
(f) teveel uur in rekening te brengen voor de werkzaamheden die hij voor klaagster had verricht.
3. De feiten
3.1 In december 2007 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in het kader van de beëindiging van een samenlevingsovereenkomst. Verweerder heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij brief van 10 juli 2008 heeft verweerder aan klaagster bericht dat de Raad voor Rechtsbijstand aan haar een eigen bijdrage heeft opgelegd en dat deze in rekening werd gebracht. Uiteindelijk is gebleken dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. De eigen bijdrage is door verweerder verrekend met declaraties betreffende zijn honorarium.
3.2 Per e-mail van 17 november 2008 heeft klaagster verweerder het volgende bericht: “Geachte heer [verweerder],
Het is al weer enige weken geleden dat u mij de concept- dagvaarding zou sturen. Deze heb ik tot op heden niet ontvangen. Is hier reden toe?
Met vriendelijke groet,
[klaagster]”.
3.3 Bij e-mail van 18 november 2008 heeft verweerder klaagster het volgende bericht : “Geachte mevrouw [klaagster],
Hierbij deel ik u in antwoord op uw e-mail mee, dat ik met de dagvaarding bezig ben. Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet,
[verweerder].
3.4 In januari 2009 heeft klaagster van verweerder een concept voor de dagvaarding ontvangen waarin summier de gronden waren weergegeven en waarin aanzeggingen waren gedaan als ware het een dagvaarding voor de kantonrechter.
3.5 Bij declaratie van 21 oktober 2008 heeft verweerder een bedrag van EUR 1.500,- exclusief BTW in rekening gebracht aan honorarium en een bedrag van EUR 400,- aan verschotten. Voor het bedrag aan verschotten heeft verweerder op 26 maart 2009 een creditnota aan klaagster verstuurd. Bij brief van 10 maart 2009 heeft verweerder de deken bericht naar aanleiding van de klacht van klaagster daarbij een nieuwe specificatie van zijn werkzaamheden gezonden. Deze specificatie wijkt af van de specificatie die klaagster eerder bij haar declaratie heeft ontvangen.
4 Beoordeling van de klacht
4.1 Naar het oordeel van de raad lenen de klachtonderdelen (a), (b) en (f) zich voor een gezamenlijke behandeling, nu deze alle zien op de financiële kant van de zaak van klaagster. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de inhoud van zijn declaratie van 10 juli 2008 onjuist was, nu – anders dan daarin vermeld- aan klaagster nog geen eigen bijdrage was opgelegd door de Raad voor Rechtsbijstand. De raad constateert daarnaast dat verweerder heeft nagelaten om tijdig aan klaagster te berichten dat, als de aanvraag voor een toevoeging zou worden afgewezen, aan haar een uurtarief van EUR 200,- excl. BTW in rekening zou worden gebracht. Voorts acht de raad het volslagen onbegrijpelijk dat het in de praktijk van verweerder kennelijk mogelijk is dat er twee verschillende specificaties betreffende dezelfde werkzaamheden de ronde kunnen doen. Daaruit volgt dat verweerder ruim onvoldoende zorg heeft besteed aan de financiële kant van de zaak van klaagster. De genoemde klachtonderdelen zijn dan ook gegrond.
4.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel (c) heeft te gelden dat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat klager niet (voldoende) bereikbaar was. Dit klachtonderdeel acht de raad dan ook ongegrond.
4.3 Ook de klachtonderdelen (d) en (e) kunnen naar het oordeel van de raad gezamenlijk worden besproken. Vaststaat dat klaagster bij verweerder heeft aangedrongen op spoedige opstelling van de dagvaarding. Verweerder heeft voor het niet voldoen aan de wensen van zijn cliënte geen enkele rechtvaardiging kunnen geven. Bovendien voldeed de door hem uiteindelijk opgestelde concept-dagvaarding in geen enkel opzicht aan de eisen die aan een dagvaarding mogen worden gesteld. De dagvaarding behelsde slechts een uiterst slordige en zeer summiere opsomming van feiten, zonder verwijzing naar door klaagster aangeleverde stukken of producties. Ten slotte werd in deze dagvaarding ook nog een onjuiste aanzegging gedaan, namelijk die voor een procedure bij de sector kanton, terwijl de sector civiel bevoegd was. De klachtonderdelen (d) en (e) zijn derhalve eveneens gegrond.
4.4 Bovenstaande brengt de raad er ambtshalve toe uit te spreken dat verweerder de belangen van klaagster op grove wijze heeft veronachtzaamd en dat verweerder derhalve niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening hoort.
5 Maatregel
De raad is van oordeel dat de handelwijze van verweerder zodanig onbehoorlijk is dat aan hem de maatregel van een schorsing van een maand behoort te worden opgelegd. Daarbij acht de raad van belang dat het aanzien van de beroepsgroep wordt beschadigd door de wijze waarop verweerder in deze kwestie heeft gehandeld, terwijl al eerder tuchtrechtelijke maatregelen aan hem zijn opgelegd..
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen (a), (b), (d), (e) en (f) gegrond
- verklaart klachtonderdeel (c) ongegrond
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing op voor de duur van een maand
- bepaalt dat de schorsing ingaat 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing. De schorsing gaat echter niet eerder in dan na afloop van alle eventuele voorafgaande schorsingen en zal niet ten uitvoer worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven
- spreekt uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2010 door mr. Th.J.M. Gijsberts, voorzitter, mrs. H. Dulack, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar, H.B. de Regt, leden en mr. D.J.L. Siegers als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is op 13 april 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegronde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse ordevan advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van de gegronde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse ordevan advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607