Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0375

Zaaknummer

09-74

Inhoudsindicatie

In zijn algemeenheid dient bij echtscheidingen in een vroeg stadium een inventarisatie plaats te vinden van alle vermogensbestanddelen van partijen zodat gezocht kan worden naar een optimale op de situatie van partijen toegesneden wijze van verdeling, al dan niet in samenhang met de andere gevolgen van de scheiding. Verweerster heeft in casu niet toegezien op tijdige informatieverstrekking omtrent de pensioenopbouw door de man, zodat zij tekort is geschoten in de advisering van klaagster. Gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

09-74

 

 

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief d.d. 6 juli 2009 heeft mr. A, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zutphen, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

 

 

 

 

klaagster,

tegen:

verweerster.

 

1.      De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 30 november 2009, waar zowel klaagster als verweerster, deze laatste bijgestaan door mr. Y, zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. E. Bige, J.R.O. Dantuma, G.E.J. Kornet en R.R.J.A. Olie-Hallmans, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier.

2.      Klaagster heeft zich erover beklaagd dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij jegens klaagster als haar cliënte diende te betrachten, in het bijzonder doordat zij

I. (A) onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het starten van een procedure bij het Gerechtshof naar aanleiding van het sepot in de strafzaak tegen klaagsters toenmalige echtgenoot die haar zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht;

II. (C) veel te laat en zonder enige onderbouwing een klacht heeft ingediend tegen de politie in verband met hun optreden in voornoemde strafzaak;

III. (B) heeft nagelaten tijdig inzage te verkrijgen in de pensioengegevens van klaagsters ex-echtgenoot;

IV. (D) klaagster onvoldoende heeft voorgelicht over de (on)mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp;

V. (E) onvoldoende is opgekomen voor de belangen van klaagster.

3.      De raad gaat bij zijn beslissing uit van de volgende gegevens.

In 2006 heeft verweerster klaagster bijgestaan in haar echtscheiding. Zij is op 15 juni 2007 formeel gescheiden.

Tijdens de echtscheidingsprocedure woonden klaagster en haar man nog samen.

In oktober 2006 heeft zich in de echtelijke woning een incident voorgedaan, klaagster heeft toen letsel opgelopen na een val van de trap, naar haar zeggen door toedoen van haar ex-man. De officier van justitie heeft op 25 januari 2007 besloten tot sepot van de strafzaak tegen de ex-echtgenoot van klaagster. Van dat besluit heeft hij klaagster en verweerster op 26 maart 2007 in een gesprek op de hoogte gebracht.

Klaagster kon zich niet bij het sepot neerleggen en verlangde een vervolg. Verweerster heeft haar daarop verwezen naar mr. X voor een zogenaamde artikel 12 Strafvordering-procedure. Klaagster kon zich echter niet vinden in diens (betalings)condities, waarop zij zich opnieuw tot verweerster wendde. Daarop vond op 17 juli 2007 een bespreking plaats tussen klaagster, haar neef en verweerster. Daarna heeft de neef de van het voorval bestaande opname uitgewerkt en heeft verweerster nog medische informatie opgevraagd. Na terugkeer van haar vakantie, medio oktober 2007, zou zij een klaagschrift opstellen. Bij terugkeer bleek klaagsters ex-echtgenoot intussen, op 5 oktober 2007, te zijn overleden.

Tijdens een bespreking bij haar op kantoor op 1 november 2007 heeft klaagster aan verweerster verzocht een klacht in te dienen over het politieoptreden en het onderzoek en de afhandeling van de strafzaak tegen haar overleden man.

Verweerster heeft een zodanige klacht ingediend op 17 december 2007.

De klacht over het politieoptreden is buiten behandeling gesteld omdat de verjaringstermijn van één jaar op dat moment reeds was overschreden. De klacht over onderzoek en afhandeling van de strafzaak is wel in behandeling genomen.

Het door de man in het buitenland opgebouwde pensioen is door partijen gebruikt om de echtelijke woning te kopen. Deze woning was gemeenschappelijk eigendom zodat het daarin geïnvesteerde bedrag voor de helft aan klaagster toekwam. Volgens taxatie op 2 februari 2007 had de woning een vrije verkoopwaarde van € 575.000,00, de hypotheekschuld bedroeg € 181.512,00.

In Nederland heeft de man sedert 1995 een pensioen opgebouwd bij Z. Tijdens de echtscheidingsbespreking op 1 mei 2006 van partijen en hun advocaten is het pensioen niet aan de orde geweest. Op verweersters verzoek in haar eerste brief aan de man om informatie daaromtrent is nimmer gereageerd. Verweerster ging er van uit dat pensioenverevening zou plaatsvinden.

Tijdens genoemde bespreking van 1 mei 2006 is overeenstemming bereikt over de hoogte van de alimentatie voor klaagster (€ 2.250,00 per maand), het voortgezet gebruik van de echtelijke woning tot uiterlijk 1 november 2007 en de betaling van de lasten van de woning in die periode door de man. De rechtbank is verzocht deze afspraken in de echtscheidingsbeschikking op te nemen en partijen te veroordelen tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen gingen er van uit dat de woning verkocht zou moeten worden.

Na het overlijden van de man bleek dat het nabestaandenpensioen dat klaagster ontving erg laag was. Klaagster was daarvan ten tijde van de echtscheidingsbespreking(en) niet op de hoogte.

4.      Klaagster heeft ter toelichting van haar klacht III naar voren gebracht dat wanneer verweerster er voor had gezorgd dat zij ten tijde van de echtscheidingsbespreking op de hoogte was geweest van de geringe hoogte van het nabestaandenpensioen zij in de onderhandelingen zou hebben kunnen aansturen op enigerlei vorm van compensatie daarvoor.

5.      De raad beoordeelt de klacht als volgt.

Ad onderdeel I

Klaagster wendde zich– opnieuw – tot verweerster voor de artikel 12-procedure toen de daarvoor geldende termijn reeds was verstreken. Dat verweerster dat niet direct heeft onderkend is ongelukkig omdat nu niet alleen door haar maar ook door klaagster voor niets de nodige energie is gestoken in de voorbereiding van een verzoekschrift. Klachtwaardig is dat echter niet aangezien zij klaagster naar een ter zake gespecialiseerde collega had verwezen en daarmee had aangegeven dat haar eigen kennis op dit terrein mogelijk niet toereikend was.

Ad onderdeel II

Dat de klacht tegen het politieoptreden te laat is ingediend is niet aan verweerster te wijten. Klaagster heeft verweerster immers eerst na het verstrijken van de daarvoor gelden termijn opdracht tot het indienen van die klacht gegeven.

Niet is gebleken dat verweerster overigens bij de formulering van de klacht tekort is geschoten. Weliswaar heeft zij de klacht niet eerst in concept aan klaagster voorgelegd - hetgeen in zijn algemeenheid wel wenselijk is - maar zij heeft die wel met klaagster besproken. Niet is gebleken dat als gevolg van deze werkwijze de klacht op essentiële onderdelen gebreken vertoont.

Ook dit onderdeel dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.

Ad onderdeel III

In zijn algemeenheid dient bij scheidingen in een vroeg stadium een inventarisatie plaats te vinden van alle vermogensbestanddelen van partijen zodat gezocht kan worden naar een optimale op de situatie van partijen toegesneden wijze van verdeling, al dan niet in samenhang met de andere gevolgen van de scheiding zoals bijvoorbeeld een alimentatieverplichting.

De per datum echtscheiding tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten vormen een van die vermogensbestanddelen. Er zijn meerdere mogelijkheden om die in de verdeling te betrekken. Daarnaast vragen diezelfde pensioenrechten om tijdige bespreking wanneer, zoals in geval van klaagster, de man minder dan verwacht heeft opgebouwd.

Niet is gebleken dat verweerster met klaagster heeft gesproken over de wijze waarop de boedelscheiding zou kunnen plaatsvinden anders dan dat de echtelijke woning op enig moment verkocht zou dienen te worden. Evenmin heeft zij toegezien op tijdige informatieverstrekking omtrent de pensioenopbouw door de man. Daarmee is zij op een voor klaagster belangrijk aspect van haar echtscheiding tekort geschoten in de advisering. Wanneer zij dit aspect met klaagster had besproken zou zij dat in het viergesprek aan de orde hebben kunnen stellen, wanneer dat door klaagster zou zijn gewenst.

Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ad onderdeel IV

Weliswaar had verweerster niet van meet af aan de beschikking over de taxatiegegevens van de echtelijke woning, zulks laat onverlet dat haar en ook klaagster uit de ter beschikking staande gegevens wel duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een zo aanzienlijke overwaarde in de woning dat klaagster niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerster had er weliswaar beter aan gedaan dit bij aanvang van haar werkzaamheden voor klaagster met haar te bespreken om vragen daarover achteraf te voorkomen, maar het achterwege laten daarvan is in een evidente situatie als de onderhavige niet tuchtrechtelijke verwijtbaar.

 

Ad onderdeel V

Dit onderdeel mist naast de voorgaande onderdelen zelfstandige betekenis en is om die reden ongegrond.

De beslissing van de raad luidt als volgt:

 

Klachtonderdelen I, II, IV en V zijn ongegrond, klachtonderdeel III is gegrond.

Verweerster wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2010.

  

griffier                                                voorzitter