Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0902

Zaaknummer

R. 3369/09.201

Inhoudsindicatie

De advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De klacht is in zoverre deels gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. Klagers staan buiten verhouding advocaat-cliënt.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 11 mei 2009 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement ‘s-Gravenhage. Het dossier is door de Raad ontvangen op 23 december 2009.

1.2  Bij aanvullend klaagschrift d.d. 3 maart 2010 hebben klagers hun klacht uitgebreid. Tegen deze uitbreiding is zijdens verweerster desgevraagd geen bezwaar gemaakt zodat deze onderdeel uitmaakt van de beoordeling van de Raad.

1.3  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen ter griffie.

1.4  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 19 april 2010.

Ter zitting zijn klagers en verweerster, vergezeld van haar raadsman mr.  K., verschenen.

 

FEITEN

2.1  Verweerster treedt sinds de zomer van 2008 op als raadsvrouw van de vader van klaagster en diens huidige partner.

2.2  Tussen klagers en de cliënten van verweerster zijn diverse geschillen ontstaan over het geregistreerde partnerschap als zodanig en het beheer van het vermogen van de vader van klaagster. Daarover is een aantal procedures aanhangig (geweest). In die procedures heeft klager zich als gemachtigde van klaagster opgeworpen.

 

KLACHT

3. Klagers verwijten verweerster dat zij:

a. klager als voormalig coördinerend vice-president van het gerechtshof ’s-Gravenhage in een brief van 9 januari 2009 aan de president van het gerechtshof te ’s-Gravenhage welbewust en onnodig willens en etens heeft willen beschadigen door te stellen dat hij “niet schroomt  gebruik te maken van zijn contacten binnen de rechterlijke macht en het OM in de hoop/de verwachting de procedures in het voordeel van zijn echtgenote te doen beslechten”

b.  haar bewering over de intentie en handelwijze van klager niet heeft onderbouwd;

c.  klaagster ten onrechte geen afschrift van haar brieven van 13 en 16 januari 2009 heeft gestuurd;

d.  in strijd heeft gehandeld met Gedragsregels 1 en 4 door in een procedure te stellen dat klaagster als “onwaardig erfgename” moet worden aangemerkt maar deze kwalificatie niet heeft onderbouwd;

e.  Gedragsregel 7 lid 1 heeft geschonden door steeds de belangen te behartigen van zowel de vader van klaagster als diens huidige partner terwijl die tegenstrijdig zijn.

 

VERWEER

4.  Verweerster heeft tot haar verweer -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:

 

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a:

Met de brief van 9 januari 2009 zijn geen grenzen overschreden. Verweerster stelt zich naar eer en geweten te hebben gekweten van haar taak om de belangen van haar cliënten te behartigen. De reden voor de brief was gelegen in het streven elke schijn van partijdigheid te voorkomen.

 

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b:

De brief van 9 januari 2009 is een weergave van het gevoel en de indruk van haar cliënten. Er zijn geen onjuiste feitelijke gegevens verstrekt.

 

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c:

De correspondentie op dat moment ging over het vermijden van de schijn van partijdigheid (9 januari 2009) en de vraag of klaagster al dan niet als belanghebbende in de procedure zou moeten worden aangemerkt (13 en 16 januari 2009). Klagers waren op dat moment geen procespartij zodat er geen afschrift gestuurd hoefde te worden.

 

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d:

De term “onwaardig erfgenaam” is een wettelijke term en is aan de orde geweest ter zitting van 11 februari 2009. Tijdens die zitting is deze stelling toegelicht. Klaagster was echter geen procespartij in die procedure. De uitlating is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

 

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e:

De vader van klaagster en diens huidige partner zijn steeds gezamenlijk opgetreden en er was geen sprake van tegenstrijdig belang.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Vooropgesteld wordt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan. Tegen deze achtergrond dient de klacht te worden beoordeeld.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.2 De Raad is van oordeel dat verweerster wat dit klachtonderdeel betreft jegens klager niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. De door haar in de brief van 9 januari 2009

gebruikte bewoordingen zijn, ook wanneer zij uitsluitend een weergave zouden zijn van de gevoelens van haar cliënten, onnodig grievend voor klager(s). Verweerster had haar woorden zorgvuldiger, meer overwogen en zakelijker kunnen en ook moeten kiezen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

5.3      Dit klachtonderdeel is ongegrond, nu in de brief van 9 januari 2009 wel degelijk sprake is van een onderbouwing door de verwijzing naar een  zevental stukken. Of de onderbouwing voldoende dragend is voor de in de  brief verwoorde stellingen van verweerster staat in beginsel niet ter  beoordeling van de Raad, tenzij evident zou zijn dat dit niet het geval zou zijn.  Daarvan is de Raad niet gebleken.

           

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

5.4 De Raad acht dit klachtonderdeel gegrond. Die brieven zijn immers verzonden in het kader van verzoeken tot nietigverklaring van het geregistreerd partnerschap respectievelijk verkrijging goedkeuring partnerschaps-voorwaarden en het was verweerster bekend dat klaagster in die procedure stelde belanghebbende te zijn. Daarover zou de rechtbank allereerst een beslissing nemen. Met betrekking tot dit geschilpunt was klaagster, ook blijkens de overgelegde beschikking van de rechtbank van 25 maart 2009, derhalve partij en verweerster had haar in die hoedanigheid van een afschrift van de brieven behoren te voorzien.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel d.

5.5 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is in het onderhavige geval noch uit de

stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde haar toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De Raad volgt verweerster in haar stelling dat het hier om een wettelijk begrip gaat dat ook slechts in dat verband is gebezigd.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel e.

5.6 Gedragsregel 7 lid 1 bepaalt dat een advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen

van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Deze Gedragsregel ziet (dus) op de verhouding tussen de advocaat en de cliënt(en) en het is/zijn dan ook de cliënt(en) die zich op de (vermeende) schending ervan kan/kunnen beroepen. Dat is niet gebeurd. Dat de vader van klaagster niet in staat was om de gevolgen van een en ander te overzien, is niet aannemelijk geworden. Integendeel, in de procedure tot nietigverklaring zijn alle voorhanden zijnde rapporten gewogen en is hij voldoende “bij de tijd” bevonden. Dat blijkt ook uit het feit dat zijn vermogen onder bewind is gesteld, maar dat het eerdere verzoek tot onder curatelenstelling juist is afgewezen. Klagers staan buiten de verhouding advocaat – cliënt(en) en dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de Raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

 

BESLISSING

 7. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

-     verklaart klachtonderdelen a. en c. gegrond;

-    v erklaart de klacht in haar overige onderdelen ongegrond;

-     legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M.M.C. van der Sanden, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juni 2010.

 

griffier                                                                                                           voorzitter