Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0452

Zaaknummer

R. 3249/09.81

Inhoudsindicatie

Opgewekt vertrouwen dat er geen openstaande declaraties meer waren.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1             Bij brief van 23 september 2008 heeft de gemachtigde van klagers een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 25 mei 2009.

1.2             De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3             De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 9 november 2009. Ter zitting zijn klager sub 2 en verweerder verschenen.

 

FEITEN

2.1      Verweerder heeft in diverse zaken de belangen behartigd van klagers, X. B.V. en H. B.V. aanvankelijk als partner in de maatschap van L. en na 2006 als partner in de maatschap van S.

 

2.2      De H. B.V. werd op enig moment gedagvaard door de heer B. Verweerder, toen werkzaam bij de maatschap L., stond de H. B.V. bij en heeft namens zijn cliënte een reconventionele vordering ingesteld.

 

2.3      Klager sub 2 heeft de zaak zelf met de heer B. geregeld.

 

2.4      Verweerder heeft op 19 november 2007 klager sub 2 en X & F B.V. gedagvaard voor een aantal openstaande facturen voor door verweerder verrichte werkzaamheden in de periode dat hij bij maatschap S. werkzaam is, met een hoofdsom van € 6.772,93.

 

2.5      Op 11 juni 2008 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben ter gelegenheid van deze comparitie een finale regeling getroffen, waarbij aan verweerder een bedrag van € 3.500,--

            zou worden betaald.

 

2.6      Bij e-mail bericht van 26 juni 2008 heeft verweerder de gemachtigde van klager sub 2 bericht dat de betaling van € 3.500,00 in goede orde door hem is ontvangen, maar dat de administratie van maatschap L. hem erop heeft gewezen dat een aantal declaraties van de H. B.V. nog niet waren voldaan voor een totaalbedrag van € 6.827,91.

 

KLACHT

3.         Klagers zijn van mening dat verweerder bij het invorderen van al dan niet openstaande facturen zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt omdat:

                        a.        verweerder niet door de maatschap L. was gemachtigd om tot invordering over te gaan en daarmee kennelijk tot het invorderen van gelden over wilde gaan waartoe hij niet gerechtigd is;

                        b.        klagers op grond van de ter comparitie op 11 juni 2008 gemaakte afspraken er op mochten vertrouwen dat verweerder met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden niets meer van klagers te vorderen had en dat verweerder in strijd met dit door hem opgewekte vertrouwen toch tot incasso van de betreffende vorderingen is overgegaan.

 

VERWEER

4.         Verweerder heeft ter verweer -zakelijk weergegeven- het volgende

aangevoerd. Verweerder ziet een innerlijke tegenstrijdigheid in de stellingname van klagers, inhoudende dat hij enerzijds niet gemachtigd zou zijn tot invordering van de declaraties die zien op de door hem voor klagers verrichte werkzaamheden bij maatschap L., maar anderzijds, optredende voor maatschap S. bij het treffen van een schikking van de door hem bij maatschap S. verzonden declaraties aan klagers, het vertrouwen zou hebben gewekt dat hij met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden in de tijd bij maatschap L. niets meer van klagers te vorderen zou hebben. 

 

Verweerder meent dat het in casu uitsluitend om vragen van civielrechtelijke aard gaat en dat alleen de burgerlijke rechter kan beoordelen wie tot een vordering gerechtigd is en welke vorderingen tussen welke partijen in een schikking zijn betrokken.

 

Verweerder meent dat er geen sprake is van enig gewekt vertrouwen dat andere partijen ook bij de schikking betrokken zouden zijn.

Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat hij bereid is om de betwiste verschuldigdheid van de nog openstaande declaraties ter begroting in te dienen bij de Raad van Toezicht.

           

BEOORDELING VAN DE KLACHT

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1       De Raad stelt het volgende voorop. De klachten hebben betrekking op de rechtsverhouding die tussen klagers als cliënten en verweerder als behandelend advocaat heeft bestaan. Verweerder was tijdens de behandeling van de zaken voor klagers aanvankelijk als vennoot verbonden aan de maatschap L. en later aan maatschap S. Kennelijk stonden er ten tijde van de beëindiging van de rechtsverhouding tussen verweerder en maatschap L. nog declaraties open over de periode dat verweerder bi maatschap L. werkzaam was. Een handelwijze waarbij alle openstaande declaraties, zowel uit de tijd bij L. als in relatie met S., zouden worden geïncasseerd, is met betrekking tot de voormalig cliënt, de debiteur van de declaraties, zorgvuldig. Bovendien is het proceseconomisch beter om alle opstaande declaraties bijeen te nemen en geen afzonderlijke procedures te voeren, nu dat tot onnodige kosten leidt.

 

5.2De vraag of verweerder gerechtigd is op naam van maatschap L. de openstaande declaraties te innen, is naar het oordeel van de Raad een vraag van burgerrechtelijke aard en staat niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Het standpunt van verweerder dat hij, althans zijn praktijkvennootschap, daartoe (nog steeds) gerechtigd is, ook al is hij niet langer als vennoot verbonden aan dit kantoor, is wellicht in rechte verdedigbaar. Het is de Raad ambtshalve bekend dat terzake van de beëindiging en afwikkeling van de maatschap bij L. nog geschillen bestaan tussen verweerder c.q. zijn praktijkvennootschap en de overige leden van de maatschap. Dit geschil is onderworpen aan arbitrage en is nog niet opgelost. Dit klachtonderdeel is onder deze omstandigheden ongegrond.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3       Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door ten tijde van de comparitie van partijen de openstaande declaraties bij L. onbesproken te laten. Verweerder had ten minste de betaling van deze oudere declaraties aan de orde kunnen stellen bij de invordering en de daarop volgende regeling ter comparitie. Verweerder had zich kunnen en behoren te realiseren dat het voor klagers van belang was te weten, dat er door verweerder ook nog aanspraak gemaakt zou worden op betaling van de declaraties uit de tijd dat verweerder aan L. was verbonden. Verweerder had naar het oordeel van de Raad ter gelegenheid van de comparitie openheid van zaken dienen te geven. Door dit, al dan niet bewust, na te laten, heeft verweerder niet gehandeld zoals een advocaat terzake van financiële zaken jegens zijn cliënt dient te handelen, namelijk met nauwgezetheid en zorgvuldigheid, zoals gedragsregel 23 voorschrijft, ook als het gaat om een voormalig cliënt(e). Dit klachtonderdeel is gegrond.

 

MAATREGEL

6.         Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de Raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

 

 

BESLISSING

7.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

 

-          verklaart klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove en mr. C.A. de Weerdt, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2010.

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.