Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-11-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1304

Zaaknummer

R. 3428/10.58

Inhoudsindicatie

Aanmerkelijk tijdsverloop bij de behandeling van een vordering. De advocaat schrijft de wederpartij aan en stelt enige tijd daarna een concept dagvaarding op. Daarover wordt gecorrespondeerd. Geruime tijd later wordt de dagvaarding uitgebracht. In de omstandigheden van het geval, waaronder het uitblijven van toestemming om de dagvaarding uit te brengen en de latere instemming van de cliënt om een paar maanden met dagvaarden te wachten in verband met afschaffing procuraat en de omstandigheid dat geen bezwaar is gemaakt tegen trage voortgang, is de klacht ongegrond.

Uitspraak

PROCEDUREVERLOOP

1.1Bij brief van 29 september 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de

Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

De deken heeft het dossier aan de Raad toegezonden op 26 maart 2010.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet ter inzage hebben gelegen.

1.3  De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 6 september 2010. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.

  

FEITEN

2.1  In januari 2006 heeft verweerder opdracht verkregen om de belangen van klagers schoondochter te behartigen in een geschil met K. B.V. inzake een

overeenkomst tot levering en plaatsing van kunststofkozijnen in de woning van de schoondochter in Amsterdam.

2.2  Bij brief van 1 februari 2006 is de wederpartij gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag van € 8.634,20.

2.3  In juli 2006 is een conceptdagvaarding opgesteld. Deze is aan klager en zijn schoondochter, alsook later aan de wederpartij gestuurd.

2.4  In maart 2007 is aan klager de toestemming gevraagd om de procedure te starten.

2.5  Op 17 november 2007 heeft klager, na een rappel van verweerder, de gevraagde toestemming verleend.

2.6  Vanaf omstreeks oktober 2008 heeft verweerder de behandeling van de zaak overgelaten aan een kantoorgenote, mr. M.

2.7  Op 31 oktober 2008 is de dagvaarding uitgebracht.

2.8  De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009.

Ter comparitie is mr. M. aanwezig geweest.

2.9  Bij vonnis van 1 juli 2009 heeft de rechter de vordering van de schoondochter afgewezen. Een door de wederpartij ingestelde reconventionele vordering is

eveneens afgewezen.

 

KLACHT

3.1  De klacht houdt in dat verweerder de hem opgedragen zaak onzorgvuldig, althans onvoldoende voortvarend heeft behandeld.

Toen klager na verloop van een jaar informeerde of de dagvaarding was uitgebracht, bleek dat er in het dossier niets was gebeurd. Mr. M. had daarop de

behandeling van het dossier overgenomen. Tijdens de comparitie bleek mr. M. inhoudelijk niet van alle punten op de hoogte te zijn en heeft zij beaamd dat de lange

duur van de zaak geen schoonheidsprijs verdiende.

Afgesproken was dat er na de uitspraak met de zoon en schoondochter van klager contact zou worden opgenomen om nog eens bepaalde punten door te lopen,

maar er is niets meer vernomen. Op een brief van klager aan het kantoor van verweerder is niet gereageerd. Naar de mening van klager spreekt hieruit een soort

minachting voor de cliënt.

 

VERWEER

4.  Mr. M. heeft een schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van de klacht. Daarop zal de Raad hierna waar nodig ingaan, nu klager ter zitting heeft verklaard

dat de reactie ook namens hem bedoeld was.

 

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 U it het dossier blijkt dat klager de klacht, die aanvankelijk ook tegen mr. M. was gericht, aan de Raad van Discipline wenst voor te leggen voor zover het

verweerder betreft. De Raad zal hierom de gedragingen van mr. M. buiten beschouwing laten.

5.2  In het algemeen geldt dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij de hem toevertrouwde opdracht met de nodige voortvarendheid behandelt.

5.3  Uit het dossier blijkt dat veel tijd is verstreken tussen de aanvang van de werkzaamheden in februari 2006 en het uiteindelijk uitbrengen van de dagvaarding

op 31 oktober 2008.

Ter zitting heeft verweerder de gang van zaken nader toegelicht, welke toelichting door klager niet is weersproken. Daaruit blijkt dat er gedurende langere tijd met

de wederpartij is gecorrespondeerd, ook nadat de dagvaarding in concept was opgesteld en deze op zeker moment ook aan de wederpartij was gestuurd. Voorts

heeft verweerder toegelicht dat, nadat in maart 2007 om toestemming was gevraagd om de dagvaarding uit te brengen, hij van klager aanvankelijk geen reactie

ontving en dat eerst in november 2007 na een rappel van verweerder de gevraagde toestemming werd verleend. Ook heeft verweerder, onbetwist, aangevoerd dat

klager er mee instemde dat de behandeling van de zaak aan een kantoorgenote zou worden overgedragen.

Gesteld noch gebleken is dat klager tegen de trage voortgang van de zaak bezwaar heeft gemaakt of dat hij heeft aangedrongen op bespoediging.

In tegendeel heeft klager, toen in juli 2008 uit vragen bleek dat de dagvaarding nog niet was uitgebracht, er mee ingestemd nog enkele maanden te wachten in

verband met de afschaffing van het procuraat per 1 september 2008.

5.4  Op grond van de vermelde omstandigheden komt de Raad tot het oordeel dat de trage voortgang van de zaak niet in zodanige ernstige mate aan verweerder te

verwijten is dat dit tuchtrechtelijk laakbaar is.

5.5  Mutatis mutandis geldt dit oordeel ook het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op een brief van klager aan het kantoor.

5.6  Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

 

BESLISSING

6.1        De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

-               verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mr. J.P.M. Borsboom, mr. J.P. Heinrich, mr. J.H.M. Nijhuis, mr. A.A.J. Maat, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 1 november 2010.

 

 

 

griffier                                                                                                           voorzitter

 

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.