Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0331

Zaaknummer

09-223U

Inhoudsindicatie

Aannemelijk misverstand tussen twee advocaten over uitlatingen over en weer tijdens een telefoongesprek. De advocaat, die de uitlatingen van de andere advocaat als bedreiging van zijn cliënt heeft opgevat, heeft daarom niet klachtwaardig gehandeld, door verslag te doen aan zijn cliënt, door een klacht tegen de andere advocaat in te dienen en door strafrechtelijke aangifte te doen tegen deze advocaat.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

BESLISSING d.d. 17 februari 2010

in de zaak 09-223U

________________________

 

De raad van discipline heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 augustus 2009 binnengekomen klacht van:

mr.

k l a g e r

 

tegen:

 

mr. 

 v e r w e e r d e r 

 

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief aan de raad van 7 augustus 2009, door de raad ontvangen op 10 augustus 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 december 2009 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad; en

- de stukken 1 t/m 15, zoals opgenomen in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder

a) de vermeende bedreigingen door klager aan zijn cliënt heeft gemeld;

b) een klacht tegen klager heeft ingediend bij de deken van de Rotterdamse orde van advocaten en strafrechtelijke aangifte heeft gedaan tegen klager bij de Hoofdofficier van Justitie te Rotterdam.

Door aldus te handelen heeft verweerder, volgens klager, de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 In een geschil tussen twee broers over de eigendom van een tweetal percelen trad klager voor de ene broer op en verweerder voor de andere.

3.2 Op vrijdag 27 juni 2008 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Op maandag 30 juni 2008 heeft nogmaals een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

3.3 Vervolgens heeft verweerder tegen klager strafrechtelijke aangifte, wegens bedreiging, gedaan bij de Hoofdofficier van Justitie in Rotterdam. Dit heeft niet geleid tot een strafrechtelijke procedure tegen klager. Ook heeft verweerder een klacht tegen klager ingediend bij de deken van de Rotterdamse orde van advocaten. De voorzitter van de raad van discipline te Den Haag heeft deze klacht kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft verzet ingesteld tegen deze voorzittersbeslissing, welke verzetprocedure thans loopt.

3.4 Het geschil tussen de broers is inmiddels geëindigd doordat de broers onderling een minnelijke regeling hebben getroffen.

4 Beoordeling:

4.1 De raad kan niet vaststellen wat er over en weer precies is gezegd door klager en door verweerder tijdens het telefoongesprek op 27 juni 2008. Wel kan de raad zich voorstellen dat bepaalde uitlatingen van klager door hem de-escalerend zijn bedoeld, maar toch door verweerder als dreigement zijn opgevat. Daardoor acht de raad de mogelijkheid dat sprake is van een misverstand tussen klager en verweerder groot. Door dit (wederzijdse) misverstand acht de raad aannemelijk dat klager de klacht en aangifte tegen hem naar aanleiding van deze uitlatingen onterecht vindt en daardoor gegriefd is. Ook acht de raad aannemelijk dat verweerder, op zijn beurt, de bewoordingen van klager als dreigement aan het adres van zijn cliënt en diens familie heeft opgevat en naar aanleiding daarvan heeft gemeend te moeten handelen zoals hij heeft gedaan.

4.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen houdt de raad rekening met de mogelijkheid van dit wederzijdse misverstand.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Indien verweerder de bewoordingen van klager als dreigement aan het adres van zijn cliënt en diens familie heeft opgevat, dan stond het verweerder vrij om daarvan verslag te doen aan zijn cliënt. Nu het aannemelijk is dat verweerder de bewoordingen van klager inderdaad als dreigement heeft opgevat is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Ten aanzien van dit klachtonderdeel neemt de raad in aanmerking dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Dit bepaalt ook Gedragsregel 17. Dit laat onverlet dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Deze vrijheid brengt evenwel niet mee dat de advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt nodeloos en op ontoelaatbare wijze mag schaden. Ditzelfde geldt ten opzichte van de advocaat van de wederpartij van zijn cliënt.

4.5 Uitgaande van de mogelijkheid dat verweerder de bewoordingen van klager in het telefoongesprek van 27 juni 2008 heeft opgevat als dreigement aan het adres van zijn cliënt en diens familie, oordeelt de raad dat verweerder naar aanleiding van die mededeling namens zijn cliënt in het belang van zijn cliënt mocht handelen. De raad is van oordeel dat het doen van strafrechtelijke aangifte tegen klager, alsmede het indienen van een klacht bij de deken van de Rotterdamse Orde van Advocaten, vallen binnen de grenzen van de aldus in dit kader bestaande advocatuurlijke vrijheid.

Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2010.

 

voorzitter                                                                      griffier

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

 

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep¬schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli¬ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge¬lijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Telefonische informatie

076 - 548 4607.