Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1031
Zaaknummer
09-350U en 10-250U
Inhoudsindicatie
Gecombineerde klacht en dekenbezwaar. Onderdeel ondanks 'ne bis in idem' wel ontvankelijk aangezien eerdere beslissing op dekenbezwaar was geweest en klagers daarbij niet waren betrokken. Onderdeel rondom het direct benaderen van wederpartijen die door een advocaat worden bijgestaan deels gegrond. Onderdelen rondom het verstrekken van onjuiste, onvolledige en misleidende informatie aan derden gegrond. Schrapping van het tableau, mede op grond van het zijn van 'repeat offender' en de bijbehorende grote hoeveelheid eerder opgelegde maatregelen.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 20 september 2010
in de zaken 09-350U en 10-250U
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 december 2009 binnengekomen klacht van:
1.
2.
3.
p/a mr.
klagers
en naar aanleiding van het op 2 juli 2010 binnengekomen bezwaar van:
De deken van de orde van advocaten
in het arrondissement Utrecht
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven van 21 december 2009, door de raad ontvangen op 22 december 2009, en van 1 juli 2010, door de raad ontvangen op 2 juli 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht respectievelijk het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar en de klacht zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 19 juli 2010 in aanwezigheid van partijen en de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klagers hebben pleitnotities overgelegd, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brieven van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 8 met bijlagen, zoals vermeld in de bij de genoemde brieven gevoegde inventarislijst.
2. Klacht, bezwaar
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, omdat hij:
a) gesprekken heeft gevoerd met en advies heeft verleend aan klager sub 1, terwijl verweerders kantoor tevens de vrouw van klager sub 1 als advocaat bijstond in de echtscheidings¬procedure die op dat moment tussen haar en klager sub 1 plaatsvond;
b) rechtstreeks contact heeft onderhouden met klagers, terwijl zij op dat moment elk door een advocaat werden bijgestaan;
c) in een procedure tegen klagers gebruik gemaakt heeft van vertrouwelijke informatie die aan hem in de in klachtonderdeel a omschreven procedure ter kennis is gekomen;
d) beleggers in de fondsen waarbij klagers zijn betrokken heeft benaderd op een wijze die de goede naam en reputatie van klagers benadeelt; en
e) onjuiste, misleidende en/of onvolledige mededelingen en gegevens heeft verstrekt aan journalisten, beleggers en politici.
2.2 Het bezwaar is gelijkluidend aan de klacht, met de aantekening dat de deken onderdeel c daarvan ter zitting heeft ingetrokken aangezien de raad over dat onderdeel al op 23 maart 2010 heeft geoordeeld, in zijn beslissing in zaak 09-308U/312U.
3. Feiten
3.1 Klager sub 1 is professioneel betrokken bij beleggings- en vastgoedfondsen, en onder andere bij het fonds X. Hij is gehuwd geweest met mevrouw Y. Na eerder door een andere advocaat te zijn bijgestaan, heeft mevrouw Y is zich voor bijstand in de echtscheidingsprocedure gewend tot verweerders kantoor, dat erom bekend staat geregeld op te treden tegen beleggings- en vastgoedfondsen. Mevrouw Y werd vanaf dat moment bijgestaan door mr. Z, een kantoorgenoot van verweerder.
3.2 Verweerders kantoor placht bij de werving van cliënten onder andere gebruik te maken van (ongevraagde) toezending van brieven en intekenlijsten aan mogelijk gedupeerden. Zo ook in de zaak tegen fonds X. Verweerders kantoor zond op 21 oktober 2009 een brief aan de obligatiehouders in dat fonds met daarbij een conceptanalyse van de financiële positie van fonds X, welke analyse zich mede baseert op een concept¬jaarrekening van een bij het fonds betrokken vennootschap. Op dezelfde datum heeft verweerder ook een ‘open brief’ met dezelfde strekking op zijn website geplaatst. In dezelfde maand ontvingen de abonnees van weekblad Elsevier ook een brief met intekenlijst, waarop fonds X als één van de ‘verdachte’ fondsen werd genoemd.
3.3 De raad heeft in zijn beslissing d.d. 23 maart 2010 met kenmerk 09-308U/312U geoordeeld dat verweerder op grond van zijn geheimhou¬dings¬¬verplichting niet gerechtigd was om de conceptjaarrekening, waarnaar in de conceptanalyse wordt verwezen, aldus te gebruiken, aangezien deze door klager sub 1 in de echtscheidings¬procedure, waarin (verweerders kantoorgenoot) mr. Z de vrouw bijstond, was ingebracht. De raad heeft dat onderdeel van het dekenbezwaar in zijn beslissing destijds gegrond verklaard.
3.4 Bij brief van 10 september 2009 heeft verweerders kantoor een brief aan klager sub 2 (ter attentie van klager sub 1) gezonden met de aanbieding om na betaling van een bedrag cliënt-abonnee te worden van verweerders kantoor en aldus toegang te krijgen diens website met informatie.
3.5 Bij brief van 22 oktober 2009 heeft verweerder zich gericht tot klager sub 3 en hem een aantal documenten toegezonden met het verzoek om met verweerder daarover contact op te nemen.
3.6 Op 25 oktober 2009 heeft verweerder een sms-bericht gezonden aan de heer L, directeur van klager sub 2, met onder andere de tekst: “Ooit wel eens gehoord van op staande voet ontslag nemen? Bel me even tussen 8.30 uur en 19.45 uur op […]”.
3.7 Bij beslissing van de raad van 3 november 2009 is verweerder in verband met een andere kwestie met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst.
3.8 De rechtbank te Utrecht heeft op 24 november 2009 het faillissement van verweerders kantoor uitgesproken.
4. Beoordeling
4.1 De raad zal de onderdelen hierna afzonderlijk behandelen.
4.2 Ten aanzien van onderdeel a overweegt de raad als volgt.
Klagers stellen dat verweerder gesprekken heeft gevoerd met en advies heeft verleend aan klager sub 1, terwijl verweerders kantoor reeds voor diens ex-vrouw optrad. Verweerder beaamt dat er contact is geweest tussen klager sub 1 en zijn kantoor, maar voegt daaraan toe dat het initiatief daartoe werd genomen door klager sub 1 zelf. Klager sub 1 heeft via de secretaresse van verweerder een afspraak gemaakt voor een bijeenkomst, maar die heeft nooit daadwerkelijk plaatsgehad. Feitelijk is niet komen vast te staan dat verweerder een cliëntrelatie met klager sub 1 heeft (willen) laten ontstaan, noch dat verweerders kantoor aldus conflicterende belangen heeft behartigd.
Onderdeel a is dan ook ongegrond.
4.3 Ten aanzien van onderdeel b overweegt de raad als volgt.
Verweerder wordt verweten rechtstreeks contact te hebben onderhouden met klagers, terwijl zij op dat moment elk door een advocaat werden bijgestaan. Naar de mening van klagers had verweerder dit in elk geval moeten afleiden uit de brief van hun advocaat d.d. 19 oktober 2009, waarin een verzoek ex art. 60 ab Advocatenwet en een klacht jegens verweerder wordt ingediend. De advocaat maakt daarin kenbaar voor klagers op te treden.
4.4 Feitelijk is niet komen vast te staan dat verweerder rechtstreeks contact heeft opgenomen met klager sub 1. Er is weliswaar sprake geweest van het agenderen van een afspraak via de secretaresse van verweerder, maar dat is gebeurd op instigatie van klager sub 1. Feitelijk is niet komen vast te staan dat verweerder zelf contact met klager sub 1 heeft gezocht. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de brief van verweerders kantoor aan klager sub 2, ter attentie van klager sub 1, van 10 september 2009, aangezien deze brief zeer algemeen van aard is. Voor zover onderdeel b klager sub 1 betreft is het dan ook ongegrond.
4.5 Voor wat betreft klagers sub 2 en 3 ligt dat anders. Feitelijk is komen vast te staan dat verweerder op 25 oktober 2009 een sms-bericht heeft gezonden aan de heer L, directeur van klager sub 2. Op dat moment had klagers advocaat zijn brief al enige dagen verstuurd. In het sms-bericht maant verweerder rechtstreeks klager sub 2, althans de directeur van die vennootschap, om contact met verweerder op te nemen, kennelijk zonder betrokkenheid van of kennisgeving aan klagers advocaat.
4.6 Tevens is feitelijk komen vast te staan dat verweerder een brief van 22 oktober 2009 direct heeft gericht tot klager sub 3. Op dat moment had klagers advocaat zijn brief al enige dagen verstuurd. In de brief stuurt verweerder aan op contact tussen verweerder en klager sub 3, ook in dit geval zonder tussenkomst van klagers advocaat.
Voor zover onderdeel b klagers sub 2 en 3 betreft is het dan ook gegrond.
4.7 Ten aanzien van onderdeel c overweegt de raad als volgt.
Het klachtonderdeel c wordt door klagers gehandhaafd. De deken heeft zijn inhoudelijk gelijke bezwaar ingetrokken, omdat de raad in zijn beslissing van 23 maart 2010 met kenmerk 09 308U/312U (daarin als onderdeel c) al heeft geoordeeld over dit onderdeel.
Het hof van discipline heeft als vaste regel dat een klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Het ne bis in idem beginsel wordt derhalve intern voor het tuchtrecht aanvaard.
In de tuchtrechtelijke procedure met kenmerk 09-308U/312U deed de raad op 23 maart 2010 echter uitspraak in een dekenbezwaar; klagers waren daarbij niet als partij betrokken. Het hof van discipline heeft in haar beslissing van 8 februari 2010 met kenmerk 5538 geoordeeld dat het beginsel van ne bis in idem onder die omstandigheden niet aan ontvankelijkheid in de weg staat. Klagers zijn dan ook ontvankelijk in het klachtonderdeel.
4.8 Voor de inhoudelijke beoordeling van het onderdeel sluit de raad aan bij hetgeen hij reeds in zijn beslissing van 23 maart 2010 met kenmerk 09-308U/312U over het klacht¬onderdeel heeft overwogen.
Onderdeel c is dan ook gegrond.
Nu de raad ter zake van de gedraging die verweerder wordt verweten al eerder een maatregel heeft opgelegd, zal zij de gegrondheid van dit klachtonderdeel bij de bepaling van de in deze beslissing op te leggen maatregel niet laten meewegen.
4.9 Onderdelen d en e lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad overweegt als volgt.
In het kortgedingvonnis d.d. 5 november 2009 (m.n. in r.o. 4.2.5 t/m 4.2.8) heeft de Voorzieningenrechter de handelwijze van verweerder met betrekking tot het verstrekken van onjuiste, misleidende en/of onvolledige mededelingen en gegevens aan journalisten, beleggers en politici uiteengezet. Uit het vonnis volgt ondubbelzinnig dat verweerder op onrechtmatige wijze stukken uit door hem behandelde dossiers aan de pers heeft verstrekt, zonder hoor en wederhoor toe te passen, en deze voor wervingsactiviteiten heeft gebruikt. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die hij als advocaat in acht had behoren te nemen. In plaats van terughoudend te zijn met het verstrekken van dergelijke informatie, heeft verweerder juist het initiatief genomen ter verdere verspreiding daarvan, zonder de belangen van de diverse betrokkenen daarbij voldoende in acht te nemen.
Onderdelen d en e zijn dan ook gegrond.
5. Maatregel
5.1 Bij het opleggen van de na te noemen maatregel houdt de raad rekening met het volgende. Verweerder is al geruime tijd het onderwerp van klachten en dekenbezwaren, welke ook geregeld gegrond verklaard zijn en tot oplegging van diverse maatregelen hebben geleid. Verweerder heeft een zeer uitgebreide antecedentenlijst opgebouwd. Vast is komen te staan dat verweerder bij herhaling heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
5.2 Met betrekking tot de aan verweerder op te leggen maatregel zijn onder andere de volgende omstandigheden van belang:
- naar aanleiding van een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet is verweerder bij beslissing van de raad van 3 november 2009 met kenmerk 09-273U met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst;
- de rechtbank te Utrecht heeft op 24 november 2009 het faillissement van verweerders kantoor uitgesproken; dit was niet de eerste keer dat verweerder nauw betrokken was bij het failleren van zijn advocatenkantoor;
- bij beslissing in de zaken 09-308U/312U is op 23 februari 2010 aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 3 maanden opgelegd;
- bij beslissing in de zaak 09-311U is op 16 juni 2010 aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 1 maand opgelegd;
- bij beslissing in de zaak 10-100U is op 19 juli 2010 aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 1 maand opgelegd;
- bij beslissing in de zaak 09-349U is op 31 augustus 2010 aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van 3 maanden opgelegd;
- verweerder geeft er ter zitting geen blijk van dat hij het onjuiste van zijn handelen inziet en hij toont geen begrip voor eerder jegens hem gegeven beslissingen en opgelegde maatregelen.
5.3 De raad acht het voorgaande dusdanig ernstig dat hij de maatregel van schrapping van het tableau van verweerder gerechtvaardigd en geboden acht. Ten slotte ziet de raad aanleiding om te bevelen dat deze beslissing en de gronden waarop zij berust op de voet van artikel 48 lid 3 Advocatenwet openbaar zal worden gemaakt.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart klacht/bezwaaronderdeel a ongegrond;
- verklaart klacht/bezwaaronderdeel b ongegrond voor zover het klager sub 1 betreft;
- verklaart klacht/bezwaaronderdeel b gegrond voor zover het klagers sub 2 en 3 betreft;
- verklaart klachtonderdeel c gegrond;
- verklaart klacht/bezwaaronderdelen d en e gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau;
- beveelt dat deze beslissing en de gronden waarop zij berust zal worden openbaar¬gemaakt door aanplakking van deze uitspraak in de advocatenkamer van het Paleis van Justitie te Amsterdam en door toezending van een afschrift dezer uitspraak aan alle Raden van Toezicht in den lande met het verzoek om openbaarmaking op de ter plaatse gebruikelijke wijze.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2010 door
Mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, J.M. van de Laar, B. Roodveldt, J.H.P. Smeets,
leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 20 september 2010 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan ten aanzien van de (deels) ongegrond verklaarde onderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
en ten aanzien van de (deels) gegrond verklaarde onderdelen door
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.