Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-08-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0914

Zaaknummer

09-286Alk

Inhoudsindicatie

verzetzaak. De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken van valse aantijgingen en/of beledigingen aan het adres van klager. Verzet ongegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 25 augustus 2010

in de zaak 09-286Alk

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:

 

Mevrouw H

klaagster

tegen:

de heer mr.

Verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 13 oktober 2009, door de raad ontvangen op 15 oktober 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. Bij beslissing van 2 november 2009 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 november 2009 aan klaagster is verzonden.

1.3. Bij brief van 16 november 2009, door de raad ontvangen op 17 november 2009, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4. Het verzet is (voor de eerste keer) in aanwezigheid van klaagster behandeld ter zitting van 17 februari 2010. Verweerder heeft bij brief d.d. 20 november 2009 bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Van voormelde zitting is proces-verbaal opgemaakt houdende tussenbeslissing d.d. 2 maart 2010.

1.5. Het verzet is vervolgens in aanwezigheid van klaagster opnieuw behandeld ter zitting van 22 juni 2010. Verweerder heeft bij brief d.d. 8 maart 2010 bericht niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Van voormelde zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.6. De raad heeft kennis genomen van:

(i) de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

(ii) het op 17 november 2009 ontvangen verzetschrift van klaagster gedateerd 16 november 2009;

(iii) de brief van verweerder d.d. 20 november 2009;

(iv) het proces-verbaal houdende tussenbeslissing d.d. 2 maart 2010 met de daaraan gevoegde bijlagen, waaronder de pleitnotities van klaagster d.d. 17 februari 2010;

(v) de brief van verweerder d.d. 8 maart 2010.

2. Klacht; verzet

2.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a. procedeert om te procederen;

b. jegens klaagster valse aantijgingen en grove beledigingen heeft geuit;

c. de privacy van klaagster heeft geschonden door een kopie van een tegen haar gewezen vonnis mee te zenden aan de deken en de zaak te bespreken in het bijzijn van niet-erfgenamen.

2.2. Het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, nu naar de mening van klaagster verweerder wel degelijk valse aantijgingen heeft geuit jegens klaagster en uitlatingen jegens haar heeft gedaan die grievend en beledigend waren.

3. Feiten

3.1. Voor de beoordeling van het verzet en de daaraan ten grondslag liggende klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

3.2. Tussen klaagster enerzijds en de overige erven anderzijds is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de heer S, de vader van klaagster. Verweerder is in dat geschil opgetreden als advocaat voor de overige erven.

3.3. Klaagster heeft haar klacht ingediend bij brief van 22 maart 2006 en na het onderzoek van de deken als bedoeld in artikel 46c lid 2 Advocatenwet heeft klaagster bij brief van 27 september 2006 verzocht om doorzending van de klacht aan de raad van discipline. De zaak is om onduidelijke reden bij de deken blijven liggen en is, na rappel van klaagster bij brief van 28 september 2009, door de deken bij brief van 13 oktober 2009 bij de raad ingediend.

4. Beoordeling van het verzet

4.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht overweegt de raad als volgt. De raad is met de (plaatsvervangend) voorzitter van oordeel dat de klacht ontvankelijk is. Het door verweerder gesignaleerde tijdsverloop tussen het moment van indienen van de klacht en het moment waarop deze is doorgestuurd naar de raad is weliswaar onverklaarbaar lang, maar dit is niet aan klaagster te verwijten. Verweerder was in 2006 op de hoogte van de klacht en heeft daartegen verweer gevoerd en aangenomen moet worden dat hij ook op de hoogte was van klaagsters verzoek tot doorzending. In deze omstandigheden kan verweerder zich niet met succes op het tijdsverloop beroepen en dient klaagster dan ook te worden ontvangen in haar klacht.

4.2. Zoals de (plaatsvervangend) voorzitter reeds heeft geoordeeld, heeft de advocaat van de wederpartij krachtens vaste tuchtrechtspraak een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze, die hem gelet op die belangen, juist voorkomt. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Zo dient het doen van kennelijke onware of onnodig grievende mededelingen achterwege te blijven. De advocaat mag in het algemeen afgaan op de juistheid van de feiten, zoals die hem door zijn cliënt worden verstrekt. Het staat hem vrij standpunten in te nemen, voorstellen te doen en maatregelen te treffen, die hij in het belang van zijn cliënt acht.

4.3. De raad is van oordeel dat de (plaatsvervangend) voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De (plaatsvervangend) voorzitter heeft terecht geoordeeld dat uit het door klaagster aangevoerde, noch uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat verweerder de hem toekomende - en hiervoor omschreven - beleidsvrijheid zou hebben misbruikt. Hoewel klaagster  in verzet heeft aangevoerd  dat verweerder wel degelijk valse aantijgingen en/of beledigingen aan het adres van klaagster heeft gericht, is de raad uit de overgelegde stukken voorafgaand aan de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter d.d. 2 november 2009, noch uit de nadien (door klaagster) overgelegde stukken gebleken van valse aantijgingen en/of beledigingen aan het adres van klaagster, die zouden kunnen leiden tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

4.4. Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat het verzet van klaagster niet kan slagen en dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter ook overigens geen nieuwe aanknopingspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht, dan wel voor een ander oordeel. Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.E. van der Molen, mr. B. Roodveldt en mr. A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2010.

 

voorzitter           griffier

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Alkmaar

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.