Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1328
Zaaknummer
10-170
Inhoudsindicatie
Verschil van inzicht in de aanpak van de zaak leidt tot terugtrekking van verweerder, hetgeen onder de omstandigheden niet ontijdig is geweest of onnodig nadeel voor klager heeft opgeleverd. Geen reden aan te nemen dat verweerder zich onvoldoende voor klager heeft ingespannen. Niet aannemelijk dat verweerder klager een gunstig resultaat over de afloop van de zaak heeft gegarandeerd.
Uitspraak
10-170
BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
[ ]
wonende te [ ]
hierna te noemen: klager
tegen
mr. [ ]
advocaat te [ ]
hierna te noemen: verweerder
1. Op 13 januari 2010 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. De klacht is door mr. A.P.J.M. de Bruyn, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen, onderzocht. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 18 november 2010 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De stukken zijn bij de raad binnengekomen op 22 november 2010.
2. De klacht is door de Deken als volgt samengevat.
Klaagster (lees klager) verwijt in essentie verweerder handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 46 Advocatenwet) waarbij de schending van één of meer gedragsregels met name onder andere regel 9 van de Gedragsregels 1992, meer in het bijzonder verwijt hij feitelijk dat verweerder zijn mededeling aan klager dat hij een extra uitkering van minimaal € 200.000,-- van Univé zou afdwingen, niet heeft waargemaakt.
3. Het verweer van verweerder luidt kort weergegeven als volgt. Verweerder heeft klager nimmer gegarandeerd dat een aanvullende schade-uitkering van € 200.000,-- van Univé zou worden verkregen. Verweerder heeft getracht een extra uitkering te bewerkstelligen, ondanks de eerdere afwikkeling van de schade door klager zelf. Omdat klager en verweerder in toenemende mate verschilden van mening over de aanpak van de zaak, heeft verweerder zich op enig moment teruggetrokken. Gelet op het bepaalde in Gedragsregel 9, heeft verweerder zich terug getrokken. Hij heeft dat op zorgvuldige wijze gedaan.
4. De klacht heeft de volgende achtergrond.
Op 30 juli 2003 is de woonboerderij van klager door brand verwoest. Deze boerderij was verzekerd bij Univé. Bij brief van 15 september 2003 heeft Univé een schadeopstelling aan klager toegestuurd. Klager is met die opstelling op een enkel, ondergeschikt, punt na akkoord gegaan en heeft aan Univé finale kwijting verleend. Univé heeft de schade op basis van de bereikte overeenstemming afgewikkeld.
Klager heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat hij recht had op een hogere schadevergoeding en zich over Univé beklaagd bij de Ombudsman Verzekeringen. Klager heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, als gevolg van een advies van Univé, althans van een tussenpersoon, er sprake is geweest van onderverzekering, als gevolg waarvan de schade-uitkering te laag is geweest. Univé heeft betwist dat er sprake zou zijn van onderverzekering. Op grond van een nadere rapportage over de herbouwwaarde / herstelkosten van het verzekerde gebouw, waaruit bleek dat de herbouwwaarde van het gebouw op de schadedatum een fractie lager was dan de ontvangen schade-uitkering, heeft de Ombudsman de klacht afgewezen bij brief van 15 november 2005.
Klager heeft zich nadien, in oktober 2006, tot verweerder gewend. De vraag was of verweerder mogelijkheden zag om alsnog een hogere uitkering van Univé te verkrijgen. Verweerder zag mogelijkheden, is met Univé in juni 2007 in gesprek gegaan en bewerkstelligde een opening. Indien klager aan zou kunnen tonen dat hij een te laag schadebedrag heeft ontvangen, zou een aanvullende schade-uitkering kunnen worden verkregen.
De discussie tussen klager en verweerder spitste zich daarna toe op de vraag welke bedragen voor vergoeding in aanmerking kwamen. Klager stelde aanvankelijk dat hij ook genoegdoening, uit te drukken in geld, een vergoeding van een aantal eerder niet geclaimde kosten en wettelijke rente, wilde claimen. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld waarom hij zich niet voor vergoeding van een hogere schade-uitkering ten aanzien van deze posten wilde inzetten. Deze discussie leidde in maart 2008 tot het voornemen van verweerder zijn bemoeienissen te beëindigen. Klager heeft zich toen kennelijk toch bij de aanpak van verweerder neergelegd.
Namens klager heeft verweerder bij brief van 8 september 2008 de schade van klager ten overstaan van Univé nader onderbouwd en daarbij een raming van de herbouwwaarde van de woonboerderij gevoegd. Univé heeft vervolgens C BV, een dochteronderneming van Univé, ingeschakeld in het kader van de vraag c.q. onderhandeling of een te laag schadebedrag was uitgekeerd. Klager’s wantrouwen in een goede afwikkeling werd daardoor gevoed.
C BV heeft aangedrongen op een nadere onderbouwing van de stellingen dat een te laag schadebedrag zou zijn uitgekeerd. C BV stelde zich op het standpunt dat de door verweerder onderbouwde raming van de herbouwkosten onvoldoende was. C BV verzocht om overlegging van de daadwerkelijke bouwkosten en het bestek van de inmiddels herbouwde woning van klager. Vervolgens is er tussen verweerder en klager, naar aanleiding van de verzoeken van C BV een uitgebreide discussie ontstaan over de vraag of inzicht zou moeten worden gegeven in de bouwkosten en het bestek van de door klager herbouwde woning. Verweerder achtte overlegging van deze gegevens op enig moment van belang. De uitgebreide discussie met klager over dit een en ander, resulteerde erin dat verweerder zich in september 2009 uit de zaak heeft teruggetrokken.
5. De voorzitter is van mening dat op de klacht met toepassing van art 46 g Advocatenwet kan worden beslist.
6. Vast staat dat klager en verweerder niet tot overeenstemming zijn gekomen over de wijze waarop de (vervolg)kwestie met Univé zou moeten worden aangepakt. Dat verschil van inzicht heeft tot een vertrouwensbreuk geleid. In maart 2008 dreigde dat ook al, maar toen is in onderling overleg besloten dat verweerder de zaak toch verder weer ter hand zou nemen. Opnieuw stagneerde het eind september 2009 en trok verweerder zich terug. Dat stond hem in de gegeven omstandigheden vrij en diende hij zelfs te doen nu het in de afstemming weer op een voor de behandeling van de zaak doorslaggevend punt misliep. Bij de omstandigheden waaronder verweerder zich heeft teruggetrokken zijn geen kanttekeningen te plaatsen, in die zin dat klager daardoor of door het moment waarop, niet onnodig in problemen is gekomen.
In de -uitgebreide- brieven van klager, waarin zijn grieven tegen verweerder worden toegelicht en uitgewerkt, is te lezen dat verweerder aan klager en zijn partner een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben gegeven. Verweerder heeft dat tegengesproken en uit de stukken blijkt niet van deze verkeerde voorstelling van zaken. Er is een berekening gemaakt door verweerder, uitkomend op een mogelijk nog te claimen bedrag van rond de € 200.000,--, maar het is niet komen vast te staan of zelfs maar aannemelijk geworden dat verweerder klager heeft voorgespiegeld dat hij deze claim voor klager zou kunnen realiseren. De berekening diende om vast te stellen welk bedrag aan klager te weinig zou zijn uitgekeerd door Univé en daar hoorde natuurlijk ook een inschatting van de omvang van de aanvullende claim bij.
Uit de brieven van klager die betrekking hebben op deze tuchtzaak blijkt voorts dat het klager dwarszit dat verweerder geen of onvoldoende werk heeft gemaakt van het verkrijgen van de stukken, die betrekking hebben op zijn verzekering bij Univé (zijn eigen stukken waren bij de brand teloorgegaan). Maar ook daarin ziet de voorzitter geen bruikbaar uitgangspunt voor de stelling die in de klacht besloten ligt, dat verweerder bij zijn inzet voor de zaak van klager tekort is geschoten. De stukken zouden moeten dienen ter onderbouwing van de stelling dat klager niet onderverzekerd was. Uit het dossier blijkt evenwel dat Univé zich niet op het standpunt heeft gesteld dat klager onderverzekerd was.
Uit het dossier blijkt dat verweerder ervoor heeft gekozen om aan te tonen dat de werkelijke schade belangrijk groter was dan het uitgekeerde bedrag en om daarbij de genoegdoening, de kwestie van al of niet meegenomen kleinere posten (die zijns inziens overigens voor een deel ook niet door de polis van destijds werden gedekt) en de wettelijke rente sedert de datum van de bekritiseerde schade-uitkering niet te betrekken. Voor het aantonen van de werkelijke schade, verlangde Univé / C BV inzicht in de kosten van de herbouw of nieuwbouw, een verlangen dat verweerder kon en mocht billijken in het licht van de bereidheid van Univé om de kwestie van de schadeafwikkeling, die met finale kwijting was geëindigd, opnieuw te bezien.
Onderdeel van de klacht is voorts dat verweerder op enig moment bij de stroef verlopende contacten met klager zou hebben gezegd:“Wat denken jullie wel niet wie ik ben? Ik ben niet zomaar iemand, ik ben een advocaat.” Verweerder heeft evenwel ontkend dat hij zich zo heeft uitgelaten, hetgeen met zich brengt dat de voorzitter niet zonder meer mag aannemen dat verweerder zich in de door klager gestelde zin heeft uitgelaten en derhalve niet toekomt aan een oordeel over deze uitlating. Daarvoor zou overigens ook de context van belang zijn.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:
De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 16 december 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem en in afschrift verzonden op 17 december 2010.
Voorzitter