Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0614

Zaaknummer

M 184-2009

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Feit dat advocaat te lichtvaardig heeft aangenomen dat sprake was van een vertrouwensbreuk is van onvoldoende gewicht om deze een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klaagster heeft geen schade geleden.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

M184-2009 Klacht

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van

 

klaagster,

 

tegen

 

verweerder,

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de procedure

 

1.1       Bij brief van 31 augustus 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het  arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen  toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

1.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 8 februari 2010, waarvoor      partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 29 december 2009, waarbij         aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de             griffier tot 25 januari 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte           gesteld. Bij de mondelinge behandeling is verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot      mr. Z, verschenen. Klaagster is niet verschenen.

 

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

            Klaagster was bestuurslid van de Stichting X, die heeft besloten klaagster te schorsen, waartegen klaagster zich wilde verweren. Klaagster heeft zich voor  rechtsbijstand gewend tot verweerder, die de zaak in behandeling heeft genomen en in dat kader met de  Stichting heeft gecorrespondeerd. Verweerder was in de week van 16 maart tot en met 20 maart 2009 niet op kantoor aanwezig.

            Op 18 maart 2009 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder en werd zij, bij afwezigheid van verweerder, te woord gestaan door mr. Z, een kantoorgenoot van verweerder. Mr. Z verzond hierover dezelfde dag een e-mailbericht aan verweerder met gelijktijdige verzending van een kopie aan klaagster.  Klaagster reageerde daarop door op 19 maart 2009 een e-mailbericht te sturen aan mr. Z, met onder meer het verzoek stukken op te vragen en haar in een procedure bij te staan.

 

            Bij brief d.d. 25 maart 2009 heeft verweerder aan klaagster het volgende medegedeeld:

            “(…) In een telefoongesprek met mijn secretaresse hebt u aangegeven dat mr. [Y] de zaak diende over te nemen, en vervolgens verzocht u mijn kantoorgenoot [Z] per email om de behandeling van de zaak verder op zich te nemen. Ik constateer dat daarmee een vertrouwensbreuk tussen u en mij gegeven is.

            De gedragsregels voor advocaten schrijven in deze situatie voor, dat ik de behandeling van de zaak neerleg en u adviseer om een ander advocatenkantoor te raadplegen.

            Ik merk overigens op dat u, zowel bij het verweer tegen het voorgenomen schorsingsbesluit als bij het indienen van een schadevergoedingsvordering

            (< € 5.000,00) bij de kantonrechter, niet noodzakelijkerwijs een advocaat nodig heeft.         (…)”

            Verweerder heeft de behandeling van de zaak neergelegd en klaagster heeft het dossier bij verweerder opgehaald.

 

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht houdt het volgende in:

            Verweerder heeft op onjuiste en onterechte gronden de behartiging van de belangen van klaagster rauwelijks neergelegd, door welk een en ander klaagster een schade  heeft geleden van € 198,00 en er sprake is van onzorgvuldige en ondeugdelijke belangenbehartiging. 

 

3.2       Ter toelichting van de klacht is door klaagster het navolgende aangevoerd:

            Verweerder heeft blijkens zijn brief van 25 maart 2009 zijn besluit om de behandeling van de zaak rauwelijks neer te leggen enkel gebaseerd op de verklaring van zijn secretaresse. Klaagster heeft niet tegen de secretaresse gezegd dat haar zaak diende te  worden overgenomen door mr. Y, maar enkel dat mr. Y, gezien zijn specialisme in het  schadevergoedingsrecht, wellicht een toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Indien verweerder al uit het e-mailbericht van klaagster aan mr. Z had afgeleid dat er een verschil van inzicht bestond over de wijze waarop de zaak moest worden aangepakt, dan  had hij dit met klaagster moeten bespreken. Door dit niet te doen heeft verweerder  onzorgvuldig gehandeld. Klaagster heeft schade geleden tot  een bedrag van € 198,--   (€ 98,-- eigen bijdrage en € 100,-- eigen risico rechtsbijstandsverzekering).

 

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:

            Wellicht heeft verweerder wat te vroeg geconcludeerd dat er geen vertrouwensbasis  meer aanwezig was; verweerder had dat eerst beter dienen na te gaan.

 

4.2       Op 13 maart 2009 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder, waarbij zij aan de secretaresse mededeelde dat zij wenste dat mr. Y,   kantoorgenoot van verweerder, de behandeling van de zaak zou overnemen.   Verweerder heeft geen reden te twijfelen aan de weergave van dit telefoongesprek. In  het e-mailbericht dat klaagster vervolgens verzond aan mr. Z, een andere  kantoorgenoot van verweerder, verzoekt zij mr. Z weliswaar niet letterlijk om het dossier van verweerder over te nemen, maar verweerder werd wel gepasseerd, de situatie werd opnieuw aan mr. Z uitgelegd en hem werd verzocht om de nodige actie  op de zaak te zetten. Verweerder betwist een schadevergoeding aan klaagster verschuldigd te zijn. De eigen bijdrage is opgelegd bij een toevoeging die een  opvolgend advocaat kan aanwenden om de zaak verder te behandelen. Nu verweerder  voorts van mening is dat de klachten van klaagster ongegrond zijn en klaagster dus ten onrechte haar rechtsbijstandsverzekering heeft ingeschakeld, is verweerder niet  gehouden tot vergoeding van het eigen risico.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

5.1       Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is essentieel  voor een behoorlijke beroepsuitoefening. Het staat een advocaat dan ook vrij om een zaak die hij in behandeling heeft neer te leggen wanneer hij van oordeel is dat de vertrouwensrelatie is verbroken. Hij zal daarbij zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden onder meer door ervoor te waken om niet op een ongelegen moment zijn opdracht neer te leggen.

 

5.2       Dat verweerder in casu de behandeling van de zaak op onzorgvuldige wijze heeft neergelegd is niet gebleken. De belangen van klaagster zijn dan ook niet geschaad. Wel is de raad van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om na terugkomst van zijn vakantie contact op te nemen met klaagster teneinde de verdere gang van zaken in het kader van de door hem veronderstelde vertrouwenskwestie te bespreken. Door zulks na te laten heeft verweerder te lichtvaardig aangenomen dat sprake was van een vertrouwensbreuk. De raad is evenwel van oordeel dat dit verzuim van onvoldoende  gewicht is om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

 

5.3       Voorts is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat klaagster door toedoen van verweerder schade zou hebben geleden. De eigen bijdrage is klaagster hoe dan ook aan verweerder verschuldigd en indien klaagster de zaak aan een andere  advocaat in behandeling geeft kan die opvolgend advocaat de toevoeging overnemen zonder dat daaraan voor klaagster bijkomende kosten verbonden zijn. Voor restitutie van    de eigen bijdrage is dan ook geen aanleiding. Dat klaagster een bijdrage aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft betaald is niet gebleken.

 

5.4       Gelet op het bovenstaande verklaart de raad de klacht ongegrond.

 

 

6.         Beslissing

De raad verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, H.C.M. Schaeken, Th. Kremers, L.J.G. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 12 april 2010.

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                        mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                                voorzitter.

 

 

Verzonden op: 13 april 2010.

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.