Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2010
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1086
Zaaknummer
M 56- 2010
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Het verbod van gedragsregel 7 lid 4 vindt geen analoge toepassing ingeval van optreden van een advocaat die de verdediging voert voor een bestaande cliënt, wanneer die verdediging met zich mee zou brengen dat een voormalig cliënt als kroongetuige aan een scherp kruisverhoor zou worden onderworpen en in die zin sprake zou zijn van tegenstrijdigheid van belangen.
Inhoudsindicatie
Een advocaat dient grote terughoudendheid te betrachten bij het doen van publieke uitlatingen aan het adres van een oud cliënt van zijn kantoor. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij er nauwlettend op toeziet dat een interne notitie, die uiterst vertrouwelijke informatie bevat, niet naar buiten wordt gebracht. Door dit na te laten schendt hij niet alleen het vertrouwen van die cliënt maar verzaakt hij ook zijn geheimhoudingsplicht.
Inhoudsindicatie
Een termijn van 5 maanden voor de overdracht van een dossier is niet betamelijk.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht (deels) gegrond
Inhoudsindicatie
Maatregel: onvoorwaardelijke schorsing van 2 weken
Inhoudsindicatie
Uitspraak
M56-2010
raad van discipline
in het ressort ’s-Hertogenbosch
BESLISSING
inzake
“klager”,
tegen
“verweerder”,
____________________________________________________________________
1. Verloop van de procedure
1.1. Per brief van 19 maart 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de door klager op 4 december 2009 ingediende klacht toegezonden aan de raad, tezamen met de in de inventarislijst genoemde stukken.
1.2. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 19 juli 2010. Klager en verweerder zijn verschenen.
2. Feiten
2.1. Verweerder is als raadsman aan klager door de rechtbank Maastricht op 15 mei 2009 toegevoegd in een strafzaak (verdenking van verduistering van gelden). Blijkens perspublicaties geeft verweerder zich ook als zodanig als diens advocaat uit. In diverse perspublicaties laat verweerder, inmiddels de belangen behartigend van een vastgoedhandelaar, zich negatief uit over de persoon en handelwijze van klager. Opvolgend advocaat van klager vraagt op 16 juni 2009 het strafdossier bij verweerder op, rappelleert diens verzoek op 7 juli 2009 en krijgt uiteindelijk dit dossier van verweerder opgestuurd op 23 november 2009. In de brief van klager van 8 december 2009 aan de deken verlangt klager dat verweerder zich uit de zaak van de vastgoedhandelaar terugtrekt wegens tegenstrijdige belangen. Klager is kroongetuige in het grote fraudeonderzoek naar de betreffende vastgoedhandelaar en heeft zgn. kluisverklaringen afgelegd. In de strafzaak van klager zelf heeft de kantoorgenoot van verweerder, mr. X, klager op 12 mei 2009 bezocht in het politiebureau. De zaak tegen de vastgoedhandelaar of diens naam is daarbij kennelijk niet aan de orde geweest. Tot 16 juni 2009 heeft verweerder in het kader van de strafzaak van klager nooit enig contact gehad met klager en ook nadien niet. Op 16 juni 2009 meldt zich de opvolgend raadsman van klager. Op 10 augustus 2009 wendt de vastgoedhandelaar zich tot verweerder. Het dossier van klager wordt op 23 november 2009 aan de opvolgend advocaat van klager overgedragen.
3. De klacht
3.1. De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:
Verweerder heeft gedragsregels 1, 4, 6 (leden 1, 2, en 4), 7 (leden 1, 2, 3,) 9 lid 3, 10 en 31 geschonden door:
1. een verdachte in een kwestie bij te staan waarin klager kroongetuige was; tot 23/11/09 had hij de beschikking over het dossier van klager; alle correspondentie in het dossier was aan hem gericht; de toevoeging stond op zijn naam;
2. zich in de pers ongunstig over klager uit te laten, onjuiste dingen te zeggen en zijn geheimhoudingsplicht te schenden;
3. in de pers te beweren dat hij klager de deur gewezen heeft
onmiddellijk toen duidelijk werd dat klager een gesprek met justitie wilde;
4. het dossier pas op 23 november 2009 te overhandigen aan de opvolgend advocaat van klager, mr. Y, terwijl er al diverse keren naar gevraagd was.
3.2. Ter toelichting van de klacht is door klager het navolgende aangevoerd: toen klager op 14 mei 2009 werd aangehouden op verdenking van verduistering van gelden, is klager bijgestaan door het kantoor van verweerder. Op 15 mei 2009 heeft verweerder hiervoor een toevoeging ontvangen en ondertekend door de rechter-commissaris. Een kantoorgenoot van verweerder is klager komen opzoeken op de dag van aanhouding op het politiebureau in H. Klager heeft op de dag dat hij werd voorgeleid aan de rechter-commissaris en aan de kantoorgenoot van verweerder te kennen gegeven dat hij met justitie een gesprek aan wilde gaan om meer te willen verklaren inzake een omvangrijke fraudezaak. Alsdan had klager ook namen genoemd tegen de kantoorgenoot van verweerder. Deze kantoorgenoot zou dit overleggen met verweerder omdat ook de toevoeging op diens naam stond. Vervolgens is klager overgebracht naar S. Ondanks herhaaldelijke pogingen om telefonisch contact te zoeken met de kantoorgenoot van verweerder met de vraag wanneer verweerder langs zou komen om een gesprek met justitie in te plannen is dit tot aan het moment van zijn invrijheidstelling op 26 mei 2009 niet gebeurd. Via de media vernam klager tot zijn grote verbazing in augustus 2009 dat verweerder een verdachte bijstaat waarover klager o.a. een gesprek wilde voeren met justitie. Dat wist verweerder en formeel was verweerder ook nog steeds de advocaat van klager omdat verweerder de zaak nog steeds niet had overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager (ondanks diverse verzoeken daartoe). Daarnaast heeft klager, wederom via de media, moeten vernemen dat verweerder nogal wat uitlatingen over hem had gedaan die grievend zijn. Dit gebeurde zowel in de A als in het B. In de media probeert verweerder klager als een zeer onbetrouwbare getuige af te schilderen. Gelet op alle boventaande gedragingen van verweerder afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien, is klager van mening dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
4. Het verweer
4.1. Het standpunt van verweerder houdt in: het is juist dat verweerder als advocaat is toegevoegd aan klager in een strafzaak. De kantoorgenoot van verweerder heeft deze strafzaak inhoudelijk behandeld. Op 15 mei 2009 overhandigde zijn kantoorgenoot hem een memo waarin stond dat klager de persoonlijke bijstand van verweerder wenst omdat hij justitie wil informeren over hem bekende door anderen gepleegde strafbare feiten en verweerder zou hem moeten begeleiden bij de totstandkoming van een deal met justitie. Over de aard van deze strafbare feiten als ook over de daarbij betrokken personen wordt door klager met geen woord gerept. In een reactie heeft verweerder de kantoorgenoot te kennen gegeven dat het kantoor van klager nooit en te nimmer bijstand zal verlenen aan getuigen die op premies jagen. Klager kan uitsluitend op bijstand rekenen van verweerder in de tegen hem aanhangige verduisteringszaak.
Op 16 juni 2009 laat de opvolgend advocaat van klager, mr. Y, verweerder schriftelijk weten dat hij klager verder zal bijstaan in de verduisteringszaak. Verweerder heeft aan zijn kantoorgenoot mr X gevraagd het dossier aan de opvolgend advocaat te verzenden. Tot dan toe heeft verweerder nooit enig contact gehad met klager en nimmer is er enige naam gevallen van een vastgoedhandelaar waarover klager een verklaring zou kunnen afleggen. Verweerder stelt dat hij met klager als cliënt verder nooit contact heeft gehad.
Op 10 augustus 2009 wendt zich een andere cliënt tot verweerder. Hij wordt verdacht van het witwassen van geld en is betrokken bij een vastgoed fraudekwestie. Uit niets in het dossier is gebleken dat deze nieuwe cliënt op enigerlei wijze iets met klager te maken heeft. De naam van klager alsmede zijn strafrechtelijk verleden blijven volledig onbesproken. Op 4 september 2009 belt de nieuwe cliënt van verweerder en deelt mede dat klager en hij contact hebben gehad: klager heeft zich gemeld bij de nieuwe cliënt van verweerder met de boodschap dat hij uit eigen wetenschap zou kunnen verklaren over de unfaire wijze waarop Justitie te werk zou gaan bij de aanpak van deze nieuwe cliënt. Op verzoek van klager, tot dan toe onbekend bij verweerder, was klager aanwezig bij een bespreking die verweerder met zijn nieuwe cliënt had. Deze bespreking vond plaats op 5 september 2009 en toen werd voor verweerder duidelijk dat klager de onbekende derde was die contact had gezocht met zijn nieuwe cliënt. Verweerder stelt dat het hem tijdens die bespreking duidelijk werd dat klager zich niet als hulpverlener van diens nieuwe cliënt opwierp maar via de nieuwe cliënt en op diens kosten door wilde gaan met het dwarsbomen van justitie.
Voorts wordt op 3 december 2009 in dagblad C een bericht geplaatst dat klagers raadsman in kort geding zal vorderen dat klagers kluisverklaringen die zijn afgelegd tegen de nieuwe cliënt van verweerder niet in rechte mogen worden gebruikt. Hiermee wordt het dubbelspel van klager bevestigd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij nooit tegenstrijdige belangen heeft gediend. Zijn bijstand aan klager heeft zich tijdelijk beperkt tot zijn verduisteringszaak en daarmee houdt de zaak van de nieuwe cliënt van verweerder geen enkel verband. In reactie op de contacten met de pers van klager wordt verweerder gebeld door journalisten met het verzoek om commentaar. Verweerder heeft nooit zelf de pers benaderd. Het dossier van klager heeft tot 23 november 2009 op het kantoor van de kantoorgenoot van verweerder gestaan. Die kantoorgenoot heeft tijdige verzending van het dossier nagelaten vanwege het feit dat hij juli 2009 ziek werd. Echter, dit dossier bevat geen enkel detail over zaken die verband houden met juridische kwesties van de nieuwe cliënt van verweerder. Verweerder betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan klachtwaardig handelen.
5. Beoordeling van de klacht
De raad overweegt het volgende:
Ten aanzien van klachtonderdeel 1: Dit klachtonderdeel ziet op de behartiging van tegenstrijdige belangen door verweerder: tot 5 september 2009 was er bij verweerder kennelijk geen wetenschap over een mogelijk verband van beide personen en zaken. Vanaf 5 september was die wetenschap er wel maar werden de belangen van klager al door diens opvolgend advocaat behartigd. De raad acht gedragsregel 7 lid 4 niet van toepassing, nu verweerder niet in civiele zaken optreedt tegen een voormalig cliënt. Niet klager is immers de tegenpartij maar het openbaar ministerie. Het verbod van gedragsregel 7 lid 4 vindt geen analoge toepassing ingeval van optreden van een advocaat die de verdediging voert voor een bestaande cliënt, wanneer die verdediging met zich mee zou brengen dat een voormalig cliënt als kroongetuige aan een scherp kruisverhoor zou worden onderworpen en in die zin sprake zou zijn van tegenstrijdigheid van belangen. Toepasselijkheid van de leden 2 en 3 van gedragsregel 7 is in onderhavig geval niet te beoordelen op basis van de ter beschikking staande gegevens. Wel had verweerder alerter moeten reageren op het memo van diens kantoorgenoot van 15 mei 2009. Dan was immers een mogelijk verband tussen klager en de nieuwe cliënt van verweerder eerder duidelijk geworden en had hij zijn positie beter kunnen bepalen toen beide heren op 5 september 2009 zijn kantoor bezochten. De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2: de raad heeft vastgesteld dat verweerder in de pers klager heeft afgeschilderd als een onbetrouwbaar sujet. Daarnaast heeft verweerder zijn brief aan de deken van 12 januari 2010 integraal aan diverse dagbladen toegezonden. In het kader van de belangenbehartiging van diens cliënt komt verweerder een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. In beginsel mocht hij zich in dat kader bedienen van kwalificaties die hij in het belang van de positiebepaling en verdediging van zijn cliënt wenselijk en nodig acht. Echter, in dit specifieke geval had verweerder grote terughoudendheid moeten betrachten in het doen van dit soort publieke uitlatingen aan het adres van klager nadat hem bekend was geworden dat ook deze cliënt van zijn kantoor geweest. Dat was zeker op en na 5 september 2009 het geval. Nu de uitlatingen in de pers zijn gedaan op tijdstippen na 5 september 2009 acht de raad het ongepast dat verweerder zich op de aangegeven wijze heeft uitgelaten over diens gewezen cliënt. Verweerder heeft zijn onverbloemde brief van 12 januari 2010 integraal naar de pers toegestuurd; de raad acht dat een reactie die niet proportioneel is aan de toegebrachte schade en meent daarom dat die tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad is met de deken van oordeel dat het minder van belang is wie van beide partijen als eerste de pers heeft benaderd. Voorts acht de raad het zeer ernstig dat de uiterst vertrouwelijke mededeling uit het interne memo van de kantoorgenoot van verweerder in de pers terecht gekomen en is gepubliceerd in het B. Ondanks het feit dat verweerder op verzoek van de deken heeft laten weten dat deze memo onbedoeld naar de pers is meegezonden, is de raad van mening dat van verweerder mocht worden verwacht dat hij er nauwlettend op zou hebben toegezien dat de bewuste interne notitie die uiterst vertrouwelijke informatie bevatte niet naar buiten zou worden gebracht. Door dit na te laten heeft hij niet alleen het vertrouwen van de cliënt geschonden maar heeft hij ook zijn geheimhoudingsplicht verzaakt. De pers heeft deze informatie gebruikt en de positie van klager is daarmee publiekelijk en ook in strafrechtelijke zin geschaad. Deze gang van zaken is verweerder alleszins te verwijten ondanks zijn excuses. De raad acht derhalve dit klachtonderdeel gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3: uit het dossier is gebleken dat klager verklaart dat hij reeds op 15 mei had aangegeven dat hij een gesprek met justitie wilde en dat verweerder hem pas op 5 september 2009, derhalve niet terstond, om deze reden de deur heeft gewezen. Omdat ervan uitgegaan moet worden dat verweerder pas op 5 september 2009 de positie van klager onderkende, acht de raad deze uitlating niet in strijd met de waarheid. Dit klachtonderdeel zal dan ook als ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4: de opvolgend advocaat van klager heeft zich bij brief van 16 juni 2009 schriftelijk tot verweerder gewend met het verzoek om overdracht van het strafdossier van klager. Dit schrijven werd gerappelleerd op 7 juli 2009, terwijl het dossier pas werd overgedragen op 23 november 2009. Een dergelijke ruime tijdspanne voor een dossieroverdracht acht de raad niet betamelijk. Dat verweerder, naar hij stelt, niet wist dat het verduisteringsdossier al die tijd op zijn kantoor stond, neemt zijn verantwoordelijkheid niet weg.. Omdat zijn kantoorgenoot ziek was lag het op zijn weg als feitelijk aangezocht belangenbehartiger, om zich persoonlijk met de verzending van het dossier te belasten. De raad acht dit onderdeel van de klacht derhalve gegrond.
Gezien de aard en de ernst van de feiten, acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing van 2 weken een passende sanctie. De raad overweegt hierbij expliciet dat verweerder, doordat als gevolg van zijn nalatigheid informatie bij nota bene de pers is beland, de kern van het vertrouwen in de relatie advocaat/cliënt heeft geschaad.
6. Beslissing
De raad verklaart de klacht ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;
De raad verklaart de klacht ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 4 gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van schorsing van 2 weken op, die – behoudens appel – ingaat op 1 november 2010.
Aldus gegeven door Mr P.M. Knaapen, voorzitter en mrs. R.G.A.M. Theunissen, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.D.E. van den Heuvel, P.J.W.M. Theunissen, leden in tegenwoordigheid van Mr P. Beens, plaatsvervangend griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2010.
Verzonden op:
27 september 2010.
mr. P. Beens mr. P.M. Knaapen
(plaatsvervangend griffier) Voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.