Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1017

Zaaknummer

10-54

Inhoudsindicatie

Escalatie van de zaak, na spoedige intrekking van de opdracht door de cliënt, mede te wijten aan verweerster. Onbetamelijk om alle tijd die met de afhandeling van de zaak gemoeid was, waaronder de tijd gemoeid met het vrijwel meteen al ter begroting aanbieden van de declaratie, in rekening te brengen aan de cliënt, ook al wordt deze declaratie nadien teruggetrokken omdat een toevoeging werd verstrekt.

Uitspraak

10-54

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 21 april 2010 heeft mr. J.A. Holsbrink, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo ter kennis van de Raad gebracht de klacht van:

[  ]

wonende te[ ],

hierna te noemen klager

tegen

Mr [  ]

advocate te [ ],

hierna te noemen verweerster

1. De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 31 mei 2010. De Raad heeft bij behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, H.F.J. Maissan, C.J. Lunenberg-Demenint en J.R.O. Dantuma, leden van de raad, en is bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier.

2. Ter zitting zijn klager, bijgestaan door mr. K.R. Beun en verweerster verschenen.

3. De klacht luidt als volgt:

Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat:

a.  verweerster heeft zich bij de honorering van haar werkzaamheden niet gedragen als een behoorlijk advocaat betaamt;

b. verweerster klager verbaal agressief benaderd heeft en hem gekleineerd heeft. Verweerster zou kleinerende opmerkingen hebben gemaakt over mensen van Turkse afkomst die de Nederlandse taal niet machtig zijn en dat klager te dom zou zijn om de uitleg van klaagster te begrijpen;

4. De klacht heeft de volgende achtergrond. Verweerster heeft met klager een intake-gesprek gevoerd naar aanleiding van het verzoekschrift tot echtscheiding dat klager had ontvangen. Klager heeft kort na de bespreking, nog diezelfde dag, laten weten niet te willen scheiden en dat de opdracht als ingetrokken moest worden beschouwd. Vervolgens is er een geschil ontbrand tussen klager en verweerster over de kosten van rechtsbijstand. Verweerster heeft een toevoegingaanvraag ten behoeve van klager ingediend en heeft nagenoeg tegelijkertijd een begrotingsprocedure in gang gezet bij de Raad van Toezicht ten aanzien van een declaratie waarbij alle in deze kwestie bestede tijd door verweerster aan klager in rekening werd gebracht. De in rekening gebrachte bedragen betroffen niet alleen het gevoerde intakegesprek, doch eveneens de tijd die verweerster heeft besteed aan het na het intakegesprek ontbrande geschil met klager alsmede de tijd die zij heeft besteed aan het in gang zetten van de begrotingsprocedure. Het geschil tussen klager en verweerster dat na het intakegesprek ontstond had als grond dat klager de opdracht aan verweerster wenste in te trekken en alle stukken van haar terug wenste te ontvangen, aan welk laatste verzoek verweerster niet wilde voldoen. Klager is tot tweemaal toe onaangekondigd in het kantoor van verweerster verschenen want hij wilde zijn dossier, althans de door hem overhandigde stukken terug.

5. Verweerster heeft als volgt verweer gevoerd. Zij heeft klager er van aanvang af op gewezen dat hij mogelijk niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen. Voor de zekerheid is wel een verzoek tot het verkrijgen van een toevoeging ingediend. Met klager is besproken dat, indien de toevoeging niet zou worden verleend, de kosten van rechtsbijstand gemoeid met de werkzaamheden van verweerster door klager zouden moeten worden voldaan. Een en ander blijkt ook uit de opdrachtbevestiging.

Voorts stelt verweerster dat zij zich correct jegens klager heeft gedragen. Zij heeft zich niet onheus of kleinerend ten overstaan van klager gedragen. Zij was niet verplicht om klager haar dossier te geven.

6. De Raad beoordeelt de klachtonderdelen als volgt.

Klachtonderdeel a.

Op 11 november 2009 heeft tussen klager en verweerster een intakegesprek plaatsgevonden met betrekking tot de door de echtgenote van klager gewenste echtscheiding. Klager wilde niet scheiden. In dat gesprek is een opdrachtbevestiging door klager ondertekend. Uit dat stuk blijkt dat verweerster voor klager werkzaam zou zijn tegen een honorarium van € 180,-- per uur, indien geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt op een toevoeging. Klager bedacht zich Hij zag diezelfde dag, ongeveer 2 uur na het gesprek, af van de bijstand van verweerster en heeft dat in een gesprek aan haar medegedeeld. Vervolgens zijn strubbelingen ontstaan. Klager wilde de stukken die hij aan verweerster ter hand had gesteld terug, maar verweerster wilde het dossier niet afstaan. Verweerster wilde het dossier wel doorleiden naar een eventueel opvolgend advocaat. Verweerster wilde daarmee voorkomen dat haar inspanningen niet gehonoreerd zouden worden. Klager heeft ter afronding van de zaak om een declaratie gevraagd en heeft nog aangeboden een bedrag van € 100,-- te betalen.

Op 12 november 2009, nadat de aanvraag voor een toevoeging was verzonden, heeft verweerster klager een declaratie gezonden van € 1.021,73 inclusief BTW. In deze werkzaamheden is begrepen de tijd die voor verweerster gemoeid was met het tweede gesprek en met het gedoe dat ontstond omdat en doordat klager op het kantoor van verweerster moeilijkheden maakte omdat hem de teruggave van de stukken werd geweigerd. Eveneens is de tijd in rekening gebracht die verweerster spendeerde aan de op diezelfde dag gestarte begrotingsprocedure.

Deze aanpak van verweerster was er niet een die een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Haar aanpak en in het bijzonder de wijze waarop en het enorme tempo waarin verweerster aandacht gaf aan haar eigen financiële belangen getuigt niet van het nodige begrip waarop klager in de situatie waarin hij zich bevond zou hebben mogen en moeten kunnen rekenen. Als al aangenomen mag worden dat het verweerster paste om een declaratie te verzenden, terwijl er een aanvraag voor een toevoeging was uitgegaan, dan spreekt in elk geval niet vanzelf dat verweerster dat maar meteen deed met (volledige) doorberekening van de tijd gemoeid met het tweede gesprek en met haar –alvast, maar te vroege – begroting van haar declaratie.

De Raad ziet geen spoor van geduld of begrip aan de zijde van verweerster met de spanningsvolle situatie waarin klager tegen zijn zin was komen te verkeren of van enig de-escalerend optreden van verweerster of zelfs maar een poging daartoe. Dat klager zich (vervolgens, na het tweede gesprek) dwingend heeft opgesteld in zijn poging om de door hem aan verweerster ter hand gestelde stukken terug te krijgen, brengt daarin geen verandering, hoe frustrerend dat voor verweerster en haar medewerkers ook zal zijn geweest.

Het spreekt in elk geval alles behalve vanzelf dat verweerster klager in reactie op zijn keuze om verweerster de zaak toch maar niet toe te vertrouwen, aan klager een declaratie zond voor een bedrag van meer dan € 1.000,--, hetgeen voor klager met een inkomen destijds van € 1.200,-- per maand, een onbegrijpelijk hoog bedrag moet zijn geweest voor een intakegesprek van 1 ½ uur (volgens verweerster) of drie kwartier (volgens klager).

Hoeveel tijd met dat gesprek gemoeid is geweest kan in het midden blijven. Evenzo is in dit bestek zonder belang of er door de echtgenote van klager al dan niet een echtscheidingsprocedure aanhangig was gemaakt, nu niet blijkt dat verweerster, zoals uit het navolgende blijkt, voor ogen stond dat klagers belangen daarbij of daarin  tijdig en op verantwoorde wijze zouden worden behartigd. Waarom klager de zaak dan niet bij verweerster zou hebben mogen weghalen zónder een opvolgend advocaat in te schakelen valt niet in te zien.

Het spreekt evenmin vanzelf dat verweerster ook maar meteen volop declareerde hetgeen voor haar aan tijd gemoeid is geweest met het vervolggesprek, waarin aan de orde kwam dat klager zich bedacht had, met de strubbelingen die daarna ontstonden en met het verzoek om begroting. Ook al heeft klager i.c. ter beëindiging van de kwestie om een declaratie gevraagd, een begrotingsprocedure past pas als blijkt dat een cliënt weigerachtig is en blijft te betalen.

Het beeld is er een van onbegrip, ongeduld, onnodig escalerend optreden met een niet passende overaccentuering van het eigen financiële belang, dat verweerster te kordaat heeft nagejaagd. Dit alles is een  advocaat onwaardig en dus in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De woede van klager, zijn gedrag na het tweede gesprek en zijn onjuiste gedrag ten kantore van verweerster rechtvaardigt die kordaatheid van verweerster niet.

Klachtonderdeel a is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b:

Verweerster heeft de juistheid van de feiten waarop dit klachtonderdeel is gebaseerd tegengesproken. Dat betekent dat dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard moet worden. Klager heeft onvoldoende aanknopingspunten geboden voor een zinvol nader onderzoek door de Raad naar de feiten waarop hij zich baseert.

5. Met het oog op het tuchtrechtelijk verleden van verweerster ziet de Raad aanleiding om de navolgende maatregel op te leggen.

Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing:

Klachtonderdeel a is gegrond, klachtonderdeel b ongegrond.

 Aan verweerster wordt de maatregel van berisping opgelegd

 

Aldus beslist door de Raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010 in tegenwoordigheid van de griffier

Voorzitter      Griffier