Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0337

Zaaknummer

09-244A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat erin bestaande dat hij nodeloze procedures aanhangig gemaakt heeft, verkeerd advies heeft uitgebracht, zijn client niet op de hoogte heeft gesteld van de procedures die hij is opgestart, zich door een niet advocaat heeft laten vervangen en in een echtscheidingsprocedure afwisselend voor beide partijen is opgetreden. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van berisping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2010

in de zaak 09-244A

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 27 augustus 2009 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer

 

v e r w e e r d e r.

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 26 augustus 2009, door de raad ontvangen op 27 augustus 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 14 december 2009 in aanwezigheid van partijen, klaagster vergezeld van haar raadsvrouw, mr. E. van Blokland, advocaat te Amsterdam  en van een tolk, mevrouw A. Outaklla-Hafidi.

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

(a) de in paragraaf 1.1 genoemde brieven van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 32 met bijlagen genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

(b) de bij de mondelinge behandeling van de klacht door verweerder overgelegde pleitaantekeningen.

 

2. Klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet,

(a) twee nodeloze procedures heeft gevoerd door bezwaar aan te tekenen tegen de beschikking van 24 augustus 2006, vergezeld van een voorlopige voorzieningenprocedure, en door na te laten tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen waardoor voor klaagster een verblijfsgat is ontstaan dat gevolgen heeft voor de datum waarop klaagster zou kunnen worden genaturaliseerd;

(b) namens klaagster een bezwaarschrift tegen een beslissing van 28 februari 2007 heeft ingediend zonder daartoe opdracht te hebben gekregen en zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen;

(c) met betrekking tot het bezwaarschrift tegen de beslissing van 28 februari 2007  een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen en zodoende in zijn eigen belang in plaats van in het belang van klaagster te hebben gehandeld;

(d) zich tijdens een ziekteperiode heeft laten vervangen door een niet-advocaat zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen waardoor hij klaagster misleid heeft en in zijn zorgplicht tekort geschoten is;

(e) in de echtscheidingsprocedure van klaagster afwisselend is opgetreden voor klaagster en de beide echtelieden gezamenlijk, terwijl de belangen van partijen tegenstrijdig waren of een daarop vooruitlopende ontwikkeling aannemelijk was.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een vreemdelingenprocedure met betrekking tot de aanvraag verlenging/wijziging van een verblijfsvergunning regulier en voorts in een echtscheidingsprocedure en in een bijstandsprocedure. Hij is opgevolgd door de huidige raadsvrouw van klaagster, mr. E. van Blokland.

3.2  Klaagster was in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als beperking verblijf bij haar echtgenoot. Deze vergunning was geldig tot 7 september 2006. Een eerder door klaagster zelf ingediende aanvraag tot verlenging verblijfsvergunning is door de Staatssecretaris van Justitie (IND) buiten behandeling gesteld bij beschikking van 24 augustus 2006, wegens het niet tijdig betalen van de leges. In de beschikking was opgenomen dat klaagster een nieuwe aanvraag kon indienen en dat het alsnog betalen van de leges haar niet zou baten.

3.3  Verweerder heeft op 19 september 2006 namens klaagster bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 24 augustus 2006 en diezelfde dag een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening erin bestaande dat het aan klaagster werd toegestaan de beslissing op het bezwaarschrift in Nederland af te wachten.

3.4 Op 28 februari 2007 is een beschikking afgegeven naar aanleiding van een op 5 januari 2007 ingediende aanvraag tot het wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van "verblijf bij partner" in de beperking "voortgezet verblijf". Tegen deze beschikking heeft verweerder bezwaar ingesteld op 27 maart 2007. Met betrekking tot deze procedure heeft hij op 1 maart 2007 een toevoegingsaanvraag ingediend. In deze procedure is een termijn verleend voor het herstel van het verzuim en voor de aanvulling van de gronden van het bezwaar, welke termijn ongebruikt is verstreken waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.

3.5 In de periode maart tot en met juli 2007 is verweerder onverwachts ziek geworden en is hij, althans de eerste twee maanden, niet op kantoor geweest. In die tijd heeft hij de zaak van klaagster laten waarnemen door een kantoorgenoot die geen advocaat was.

3.6 Op enig door de raad niet vast te stellen moment heeft zij verweerder in kennis gesteld van haar wens tot echtscheiding. Op 20 december 2006 hebben klaagster en haar toenmalige echtgenoot ten kantore van verweerder een door hem opgesteld echtscheidingsconvenant getekend.

3.7 Kort voordat klaagster haar wens tot echtscheiding bij verweerder had aangekaart, heeft zij een voorlopige koopakte die betrekking had op een woning in Marokko ondertekend. De echtgenoot van klaagster heeft na ondertekening van het door verweerder ten behoeve van beide partijen opgesteld echtscheidingsconvenant aanspraak gemaakt op de helft van de waarde van de koopwoning.

3.8 Verweerder heeft op 3 januari 2007 op verzoek van de vrouw een verzoekschrift voorlopige voorzieningen tegen haar echtgenoot ingediend. Op 5 februari 2007 heeft verweerder het namens de vrouw ingediende verzoekschrift voorlopige voorzieningen weer ingetrokken. Op 6 februari 2007 heeft verweerder een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding met echtscheidingsconvenant bij de rechtbank ingediend. De echtscheiding is op 22 maart 2007 door verweerder in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

4. Beoordeling onderdeel (a) van de klacht

4.1 Klaagster stelt dat zij zich met de beschikking van 24 augustus 2006 op 4 september 2006 tot verweerder heeft gewend en dat verweerder, in plaats van haar te adviseren om voor de afloop van de fatale termijn van 7 september 2006 een nieuwe aanvraag in te dienen, bezwaar tegen de beschikking van 24 augustus 2006 heeft aangetekend onder indiening van een connex verzoek voorlopige voorzieningen.

4.2 Verweerder betwist dat klaagster zich op 4 september 2006 tot hem heeft gewend. Op grond van zijn aantekeningen in zijn praktijkagenda en van zijn verslag van het eerste gesprek met klaagster stelt hij dat de eerste bespreking met klaagster heeft plaatsgevonden op 11 september 2006, dus niet kort vóór maar juist kort ná het verlopen van de lopende verblijfsvergunning, waardoor het indienen van een nieuwe aanvraag ter voorkoming van een verblijfsgat een gepasseerd station was, terwijl er voor het starten van een bezwaarschriftprocedure tegen de buitenbehandelingstelling van de eerdere aanvraag voor verlenging tezamen met het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening goede gronden waren.

4.3 De raad constateert dat niet is komen vast te staan wanneer de eerste bespreking tussen klaagster en verweerder heeft plaatsgevonden. Zodoende ontbeert klachtonderdeel (a) feitelijke grond en dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden bevonden.

 

5. Beoordeling onderdeel (b) van de klacht

5.1 Verweerder stelt, onder overlegging van kopieën van zijn verslag van de gesprekken die hij op 1 en 13 maart  2007 met klaagster heeft gehad alsmede van kopieën van uittreksels uit zijn praktijkagenda, dat hij van klaagster opdracht heeft gekregen om bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2007 aan te tekenen teneinde alsnog te trachten het verblijfsgat te dichten.

5.2 Verweerder stelt voorts, onder overlegging van het bezwaarschrift van 27 maart 2007 alsmede van een brief van 27 maart 2007 aan klaagster waarin hij haar bevestigt dat hij van haar opdracht heeft ontvangen om tegen de beschikking van 28 februari 2007 een bezwaarschrift in te dienen, dat de desbetreffende opdrachtverstrekking ook blijkt uit de door klaagster zelf in de klachtprocedure overgelegde toevoegingsaanvraag die hij terzake de desbetreffende opdracht op 1 maart 2007 bij de Raad voor rechtsbijstand heeft ingediend:  als waar is hetgeen klaagster beweerd, namelijk dat zij geen opdracht zou hebben verstrekt, waarom heeft zij dan niet aan de bel getrokken toen zij kopie van de toevoeging voor de desbetreffende zaak heeft ontvangen?

5.3 Door klaagster wordt ontkend dat zij opdracht aan verweerder zou hebben verstrekt om tegen de beschikking van 28 februari 2007 bezwaar aan te tekenen en ook dat zij een afschrift van de bevestigingsbrief van 27 maart 2007 met het daaraan gehechte bezwaarschrift zou hebben ontvangen.

5.4  De raad constateert wederom dat op basis van de stukken en de daarbij door verweerder gegeven toelichting voorshands als aannemelijk dient te worden aangenomen dat de opdracht om namens haar bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2007 aan te tekenen is verstrekt en dat klaagster onvoldoende heeft gesteld om het tegendeel aan te nemen. Bij gebreke van feitelijke grond moet ook klachtonderdeel (b) ongegrond verklaard worden.

6. Beoordeling onderdeel (c) van de klacht

6.1 Klachtonderdeel (c) hangt samen met klachtonderdeel (b). Terzake het bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2007 is klaagster in het bezit van een toevoegingsaanvraag waaromtrent de raad niet kan vaststellen of zij op een daadwerkelijk door klaagster aan verweerder verstrekte opdracht betrekking heeft. Derhalve dient eveneens dit klachtonderdeel bij gebrek aan feitelijke grond en bij het ontbreken van belang te worden afgewezen.

7.  Beoordeling onderdeel (d) van de klacht

7.1  Verweerder heeft niet ontkend dat hij het dossier van klaagster tijdens zijn ziekte heeft laten behandelen door een juridisch medewerker die geen advocaat is en slechts te zijner verdediging aangevoerd dat in vreemdelingenzaken vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is. Zulks laat evenwel onverlet dat klaagster zich tot een advocaat heeft gewend en dat het alsdan niet aangaat om de behartiging van haar belangen aan een juridisch medewerker toe te vertrouwen, althans niet zonder dit met haar op voorhand te bespreken.

7.2 Verweerder heeft gesteld dat hij al zijn cliënten er schriftelijk van op de hoogte heeft gesteld dat hij gedurende enkele maanden afwezig zou zijn en dat hij hen daarbij de keuze gelaten heeft om gedurende zijn afwezigheid hetzij hun zaak door zijn medewerkers te laten behandelen hetzij de desbetreffende dossiers aan een externe advocaat over te dragen. Klaagster heeft betwist een dergelijke brief te hebben ontvangen. Een dergelijke brief aan klaagster is door verweerder ook niet overgelegd. Bij gebreke hiervan en gelet op de betwisting van klaagster moet ervan worden uitgegaan dat zij geen behandeling van haar dossier door een juridisch medewerker van verweerder geaccepteerd heeft.

7.3 Klachtonderdeel (d) is derhalve gegrond.

8.  Beoordeling onderdeel (e) van de klacht

8.1 Feitelijk is komen vast te staan dat verweerder in de echtscheidingsprocedure aanvankelijk voor beide partijen, vervolgens voor klaagster alleen tegen de man en tenslotte weer voor beide partijen gezamenlijk is opgetreden. Ten tijde van zijn optreden als echtscheidingsadvocaat was duidelijk dat de belangen van partijen op zijn minst terzake de koopwoning in Marokko tegenstrijdig waren. Door bij tegenstrijdige belangen voor de echtelieden gezamenlijk op te treden en vervolgens de zijde van klaagster tegen haar man te kiezen om vervolgens weer hun beider belangen gezamenlijk te behartigen, heeft verweerder zich niet naar behoren gedragen.

8.2 Klachtonderdeel (e) wordt derhalve gegrond bevonden.

9. Maatregel

9.1 Met het voorgaande is komen vast te staan dat verweerder tekort geschoten is in de zorgplicht die hij ten opzichte van zijn cliënt in acht behoort te nemen. Hem wordt de maatregel van berisping opgelegd.

 

 

BESLISSING:

de raad van discipline:

- verklaart onderdeel (a), (b) en (c) van de klacht ongegrond;

- verklaart onderdelen (d) en (e) van de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door Mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.B. de Regt, M.W. Schüller, M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.J.J. de Bontridder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2010.

 

voorzitter          griffier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2010 per aangete¬kende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep¬schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli¬ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge¬lijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per Post 

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 46 08.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 - 548 46 07.

* * * * *