Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0356

Zaaknummer

09-212U

Inhoudsindicatie

Klacht betreft o.a. verwijt dat verweerder ondanks herhaald verzoek van klaagster geen kort geding aanhangig heeft gemaakt. Verweerder heeft klaagster herhaaldelijk schriftelijk toegezegd een procedure te zullen starten. Niet gebleken dat verweerder de door hem voorgestane strategie van de zaak met een inschatting van goede en kwade kansen aan klaagster heeft uitgelegd, noch dat verweerder klaagster heeft uitgelegd waarom hij  ondanks toezeggingen gedurende circa negen maanden niet tot dagvaarding is overgegaan. Klacht gegrond; enkele waarschuwing.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 26 januari 2010

in de zaak 09-212 U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 16 augustus 2007 binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 4 augustus 2009, bij de raad binnengekomen op 6 augustus 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 10 november 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken genummerd 1 t/m 34 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 De klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

 a) ondanks herhaald verzoek geen kort geding aanhangig heeft gemaakt;

b) zich heeft misdragen tijdens de schikkingsonderhandelingen met de wederpartij en zijn advocaat op 6 juni 2007;

2.2 Door aldus te handelen c.q. na te laten heeft verweerder volgens klaagster de norm vastgelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

3 Feiten:

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is

  verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster heeft zich in oktober 2006 tot verweerder gewend in verband met een geschil met haar ex-zakenpartner, tevens haar ex-partner. Het geschil betrof de ontrafeling van een gezamenlijke vertegenwoordigingsrelatie met een derde en de financiële afrekening met die derde en met de ex-partner van klaagster. Ten gevolge van dit geschil was het inkomen van klaagster gedaald. Klaagster heeft verweerder in het eerste gesprek verzocht een kort geding aanhangig te maken. In maart 2007 heeft verweerder per e-mail aan klaagster te kennen gegeven dat indien de wederpartij niet akkoord gaat met een ingediend voorstel tot dagvaarding zal worden overgegaan. Omdat de wederpartij niet reageerde op dit voorstel heeft verweerder klaagster begin april geantwoord dat indien na 10 april 2007, na een nieuwe reactietermijn gesteld door verweerder, geen reactie zou zijn ontvangen zonder meer tot dagvaarding zal worden overgegaan. Het vervolgens ontvangen tegenvoorstel van de wederpartij was voor klaagster onaanvaardbaar. Zij verzocht verweerder daarom een kort geding aanhangig te maken.

3.2 Uiteindelijk is eind april contact geweest met de advocaat van de wederpartij om een bespreking in te plannen hetgeen volgens verweerder als doel had het trachten te bereiken van een schikking in der minne. Dit heeft er toe geresulteerd dat op 6 juni 2007 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Aan het begin van deze bijeenkomst vond een woordenwisseling plaats tussen verweerder en de wederpartij over het doel hiervan. Dit heeft ertoe geleid dat de bijeenkomst niet is voortgezet, zodat op dat moment ook geen schikking tot stand is gekomen.

3.3 Verweerder heeft na afloop van de bespreking met klaagster besproken dat een kort geding zal worden opgestart, waarvoor hij een nieuw dossier zal openen. Op 15 juni 2007 heeft verweerder klaagster bericht nog een nieuwe reactie van de wederpartij af te wachten en hij heeft daarbij aangekondigd dat indien deze weer onzinnig is, direct een rechtszaak zal worden opgestart. Klaagster heeft in antwoord op dit bericht verweerder tot tweemaal toe expliciet gevraagd om zo spoedig mogelijk de procedure te starten.

3.4 Klaagster heeft op 13 augustus 2007 verweerder bericht dat zij zichzelf genoodzaakt heeft gezien een andere advocaat in de arm te nemen, omdat tot op die dag namens haar nog geen kort geding was aangespannen. Daarbij heeft zij voorts gemeld de declaraties ter hoogte van totaal € 6.226,59 te betwisten en de zaak aan de deken voor te leggen. Tot op heden heeft klaagster dit bedrag niet voldaan.

4 Beoordeling

 Ad klachtonderdeel a

4.1  Klaagster verwijt verweerder dat hij ondanks herhaald verzoek sedert oktober 2006 geen kort geding aanhangig heeft gemaakt. Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met een voor haar lastig en bezwaarlijk geschil dat zij zo spoedig mogelijk wilde oplossen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder deze zaak niet adequaat behandeld en overweegt daartoe het volgende. Een advocaat heeft bij de behandeling van een zaak een ruime mate van vrijheid in de wijze waarop hij de zaak behandelt . Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan onder meer pas sprake zijn indien de belangen van de cliënt onredelijk worden geschaad of kunnen worden geschaad. De advocaat dient bij aanvang van de behandeling van een zaak en zo nodig tussentijds de door hem voorgestane strategie met zijn cliënt te bespreken en aan hem uit te leggen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder de door hem voorgestane weg om de zaak te behandelen met een inschatting van de goede en kwade kansen aan klaagster heeft uitgelegd. Hoewel er in het algemeen diverse redenen kunnen zijn om niet direct een kort geding aanhangig te maken, zoals het streven naar een oplossing in der minne, is dat in dit geval onvoldoende rechtvaardiging voor verweerder, om, in weerwil van zijn herhaalde toezeggingen, geen kort geding te starten. Immers heeft verweerder bijvoorbeeld op 4 april 2007 aan klaagster gemeld dat indien geen reactie van de wederpartij komt “de dagvaarding op de kortst mogelijke termijn zal worden opgesteld” en op 5 april 2007 klaagster nog gerustgesteld dat “na 10-04 het bij gebrek aan bericht zonder meer dagvaarden” wordt. Verweerder is echter in een periode van negen à tien maanden niet tot dagvaarden overgegaan, ondanks herhaalde verzoeken van klaagster, zoals bijvoorbeeld in de e-mails van 12 en 13 april 2007.

4.2 Uit de reacties van klaagster op de berichten van verweerder blijkt bovendien niet dat zij heeft begrepen wat verweerder stelt, terwijl het nu juist op zijn weg had gelegen om uitleg daarover te geven. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom hij na de bespreking van 6 juni 2007 in strijd met de afspraak met klaagster niet tot dagvaarding is overgegaan maar hiermee heeft gewacht. Klaagster mocht verwachten dat in elk geval op dat moment een procedure zou worden opgestart dan wel dat zij werd geïnformeerd waarom dat niet zou geschieden. Daarvoor was te meer reden nu klaagster verweerder diverse malen had gemeld dat zij in financiële problemen was gekomen. Aldus kan niet worden uitgesloten dat de belangen van klaagster door toedoen van verweerder ontoelaatbaar zijn geschaad.

4.3 De stelling van verweerder dat het overgelegde e-mailverkeer een eenzijdig beeld geeft van de bijstand aan zijn cliënt doet aan het voorgaande niet af. Immers zijn de zich in het klachtdossier bevindende e-mails op zichzelf  duidelijk en lag het daarnaast op de weg van verweerder zijn stelling op dit punt te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan.

4.4 Gelet op het voorgaande is dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel b

4.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich heeft misdragen tijdens de schikkingsonderhandelingen met de wederpartij en zijn advocaat op 6 juni 2007. Voor de raad is, uitgezonderd het feit dat de schikkingsonderhandelingen zijn mislukt en dat de advocaat van de wederpartij en verweerster ter zitting verweerder hieromtrent verwijten maken, niet vast te stellen dat dit in overwegende mate aan het gedrag van verweerder is te wijten. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Ten overvloede merkt de raad op dat verweerder de raad niet heeft kunnen overtuigen waarom het overleg niet constructief was of had kunnen zijn.

Maatregel

4.6 Op grond van alle omstandigheden zoals die zijn gebleken is de navolgende maatregel passend en geboden.

BESLISSING:

De raad van discipline :

- Verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- Verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. Mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. E.J. Ferman, L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2010.

voorzitter       griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:

klaagster

de deken van de Nederlandse orde van advocaten 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC 

  Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof.

d.  Telefonische informatie

  076 – 548 4607.