Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRLEE:2010:YA1888

Zaaknummer

33/10

Inhoudsindicatie

Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline staat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Inhoudsindicatie

Klager heeft zich tot de deken gewend met het verzoek hem een advocaat aan te wijzen ex artikel 13 Advocatenwet inzake een familierechtelijke kwestie. Verweerder heeft een advocaat aangewezen waarbij verweerder erop heeft gewezen dat het de advocaat is die uiteindelijk de strategie in een procedure bepaalt en een eigen verantwoordelijkheid heeft en niet klakkeloos de wensen van zijn cliënt behoeft te volgen. Nu klager het niet eens was met de aanpak van zijn advocaat heeft verweerder terecht niet opnieuw een advocaat aangewezen, gelet op het feit dat reeds eerder advocaten in dezelfde zaak voor klager hebben opgetreden. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Bovendien heeft verweerder klager gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de beschikking van verweerder beklag te doen bij het Hof van Discipline ex artikel 13 lid 3 Advocatenwet. Klager heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING van de voorzitter van de raad van discipline in de zaak nr. 33/10

 

Bij brief, gedateerd 23 september 2010, van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen, is op 24 september 2010 bij de raad van discipline binnengekomen een klacht van

 

de heer [  ]

klager

 

tegen

 

mr.[  ]

verweerder in zijn hoedanigheid als deken

 

De voorzitter heeft kennis genomen van bovengenoemde brief en het daarbij gevoegde dossier. Daaruit blijkt het volgende.

 

Bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 2 juni 2010, verzonden op 3 juni 2010, is de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen aangewezen voor de instructie van de onderhavige klacht.

 

Feiten

Klager is verwikkeld in een juridische strijd met de moeder van zijn minderjarig kind, omtrent gezag, verzorging en/of opvoeding en verblijfplaats van het kind. Klager heeft om die reden juridische bijstand gezocht van een advocaat, maar ondanks een aantal pogingen daartoe geen advocaat bereid gevonden hem in deze bij te staan. Vervolgens heeft klager zich gewend tot verweerder in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Leeuwarden met het verzoek een advocaat aan te wijzen op basis van artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Verweerder heeft vervolgens mr. B. advocaat te Leeuwarden, bereid gevonden klager bij te staan. Verweerder heeft klager bij brief van 14 april 2009 overeenkomstig bericht.

Op 3 maart 2010 heeft klager zich opnieuw gewend tot verweerder om een advocaat aan te wijzen. Bij brief van 29 maart 2010 heeft verweerder laten weten aan dit verzoek geen gehoor te zullen geven, waarbij klager is geattendeerd op de mogelijkheid dat hij tegen deze beslissing van verweerder binnen zes weken beklag kan doen bij het Hof van Discipline. Klager is niet in beklag gekomen.

 

Klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Omdat in het familierecht de bijstand van een advocaat verplicht is gesteld, voorziet de wet er in dat een rechtzoekende met behulp van een advocaat bij de rechtbank zijn recht kan halen. Dit recht wordt door de orde van advocaten niet gerespecteerd.

In de zaak rond klagers kind, waarin al tien jaar nooit tot op de bodem onderzoek is gedaan, wil geen enkele advocaat klager bijstaan. Ook de in 2009 door verweerder aangewezen mr. B. heeft zich aan de zaak onttrokken. Om die reden heeft klager zich bij e-mailbericht d.d. 3 maart 2010 opnieuw gewend tot verweerder met het verzoek een advocaat, gespecialiseerd in het familierecht, aan te wijzen, daar het klager vrijwel onmogelijk is geworden een dergelijke advocaat ‘op vrijwillige basis’ te vinden.

Het is een schande voor de advocatuur dat klager sinds 2009 alweer een verzoek moet doen aan verweerder een advocaat voor hem te vinden die zich in woord en daad wil inspannen hem bij te staan met betrekking tot de kwesties van opvoeding en verzorging van en gezag etc. over zijn minderjarig kind.

Verweerder heeft niets gedaan voor klager. Dit is des te ernstiger nu het gaat om het onverwijld kunnen aanspannen van een proces om het kind bij de geestelijk gestoorde ouder/verzorger weg te halen. Verweerder heeft echter geweigerd opnieuw een advocaat aan te wijzen. Het manifeste gebrek aan leiding, daadkracht en welwillendheid van verweerder is slechts een druppel op een gloeiende plaat.

Er is sprake van een falen van de gehele orde van advocaten binnen het disfunctionerende rechtssysteem.

 

Verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Omdat het er de schijn van heeft dat klager zijn aanklacht niet zozeer richt tegen verweerder, doch meer in het bijzonder tegen het falende rechtssysteem en het disfunctioneren van de orde van advocaten, wordt, voor zover de klacht verweerder betreft, opgemerkt dat verweerder als deken op 14 april 2009 op een daartoe strekkend verzoek van klager mr. B, heeft aangewezen, althans bereid gevonden, om klager terzijde te staan. Op 3 maart 2010 heeft klager zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Verweerder heeft dit hernieuwde verzoek afgewezen bij brief van 29 maart 2010 met de mededeling dat binnen 6 weken na dagtekening van de afwijzingsbeschikking het rechtsmiddel van beklag openstaat bij het Hof van Discipline. Van dit rechtsmiddel heeft klager geen gebruik gemaakt. Daarvoor was voor verweerder het dossier gesloten.

Verweerder meent dat hij zich niet aan enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft schuldig gemaakt en dat de klacht om deze reden als ongegrond moet worden afgewezen.

 

Beoordeling

Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Klager heeft zich in het voorjaar van 2009 gewend tot verweerder met het verzoek ex art.13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om klager terzijde te staan ineen familierechtelijke kwestie (verzorging, opvoeding, gezag en verblijfplaats minderjarig kind).

Bij brief van 14 april 2009 heeft verweerder klager laten weten dat mr. B. bereid was klager rechtsbijstand te verlenen.

Verweerder heeft klager er in genoemde brief van 14 april 2009 op gewezen dat het de advocaat is die uiteindelijk de strategie in een procedure bepaalt en een eigen verantwoordelijkheid heeft en niet klakkeloos de wensen van zijn cliënt behoeft te volgen. Verweerder heeft tevens aangegeven dat, als klager zich in de aanpak van mr. B. niet zou kunnen vinden, mr. B. het recht had om de behandeling van de zaak te staken. Verweerder heeft klager daarbij meegedeeld dat hij in dat geval niet opnieuw een advocaat zou aanwijzen, gelet op het feit dat reeds eerder advocaten in dezelfde zaak voor klager hebben opgetreden.

Nadat de dienstverlening van mr. B.(kennelijk om haar moverende redenen) was geëindigd, heeft klager zich in of omstreeks maart 2010 weer tot verweerder gewend met het verzoek opnieuw een advocaat aan te wijzen. Verweerder heeft klager daarop bij brief d.d. 29 maart 2010 laten weten dat hij aan dat verzoek reeds eerder had voldaan en het hernieuwde verzoek afgewezen, onder verwijzing naar zijn brief van 14 april 2009.

Voorts heeft verweerder aangegeven dat, indien klager het met de beschikking van verweerder niet eens was, hij binnen zes weken na 29 maart 2010 beklag kan doen bij het Hof van Discipline, zoals bepaald in artikel 13 lid 3 Advocatenwet. Klager heeft van dat rechtsmiddel geen gebruik van gemaakt. Klager kan de aangewezen rechtsgang niet omzeilen door thans over hetzelfde feit een klacht in te dienen. Dit betekent dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

 

Beslissing

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

 

Aldus gegeven op 12 oktober 2010 te Leeuwarden door mr. M.M.A. Wind, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.G. Kuin-van den Akker.