Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1079

Zaaknummer

H 2 - 2010

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De grenzen van de vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden door, onder verwijzing naar bijlagen waaruit de juistheid van de beschuldiging niet blijkt, de wederpartij te beschuldigen van incest en van het toebrengen van een geslachtsziekte. Grenzen niet overschreden door te stellen dat de wederpartij een lastercampagne tegen haar cliënt voert en niet gebleken dat zij hof van leugenachtige informatie heeft willen voorzien.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond; enkele waarschuwing

Uitspraak

 

H2-2010 Klacht

 

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van:

 

klaagster,

 

tegen

 

verweerster,

 

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

 

1.         Verloop van de klachtprocedure.

Bij schrijven van 31 december 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 21 mei 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 21 juni 2010.

 

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. L.H.M. Zonneberg, die haar ter zitting als advocaat bijstaat, verschenen.

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Verweerster heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in een geschil over de alimentatieverplichting van haar cliënt jegens klaagster. In het kader van de appelprocedure heeft verweerster op 12 juni 2009 een brief aan het gerechtshof te ’s- Gravenhage gestuurd waarin zij een extra rechtsgrond heeft aangevoerd voor de stelling dat het hof de alimentatieverplichting diende te beëindigen, te weten dat het  gedrag van klaagster jegens de cliënt van verweerster zodanig schokkend is dat daardoor een onherroepelijk einde is gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid dat hij kan voelen jegens klaagster.

 

2.2.      Op pagina 2 van de brief is onder meer vermeld dat klaagster de cliënt van verweerster beschuldigt van incest met de jongste zoon van partijen en het toebrengen van een geslachtsziekte aan de oudste zoon van partijen. Bij de brief is een aantal stukken gevoegd.

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht houdt het volgende in:

           

            Verweerster brengt ernstige schade toe aan het vertrouwen in de advocatuur, doordat zij  in een brief aan het Gerechtshof:

            1.         stelt dat klaagster een zeer grievende, kwetsende en grove lastercampagne voert  tegen verweersters cliënt,

            2.         klaagster beschuldigt van een strafbaar feit, te weten dat klaagster de wederpartij  zou hebben beschuldigd van incest en van het toebrengen van een geslachtsziekte, daarbij verwijzend naar bijlagen waaruit de beschuldiging

                        evenwel geenszins blijkt,

            3.         en aldus het Gerechtshof doelbewust voorziet van leugenachtige informatie.

 

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerster houdt in:

           

Verweerster stelt voorop dat zij is afgegaan op de mededelingen van haar cliënt en dat zij dat in beginsel mocht doen, nu zij geen reden had om aan de juistheid hiervan te twijfelen.

Verweerster erkent dat de jegens klaagster geuite beschuldiging niet blijkt uit de stukken die aan het gerechtshof te ’s-Gravenhage zijn toegezonden. Zij was voornemens een aantal emailberichten bij te voegen Dat is echter niet gebeurd, omdat haar cliënt die e-mailberichten niet tijdig had aangeleverd. Daardoor suggereert de tekst van de brief ten onrechte dat de feiten reeds objectief waren vastgesteld, waarvoor verweerster haar verontschuldigingen aanbiedt.

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

5.1              De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling  van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een  grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een  wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden   geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 

5.2              De stelling die verweerster namens haar cliënt in de procedure heeft geponeerd, inhoudend dat klaagster een zeer grievende, kwetsende en grove lastercampagne tegen haar cliënt voert, valt naar het oordeel van de raad binnen de grenzen van de aan verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid.

 

5.3.      De raad is evenwel van oordeel dat verweerster met de jegens het hof ingenomen stelling dat klaagster de wederpartij heeft beschuldigd van incest en van het toebrengen van een geslachtsziekte, zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid overschreden. Gelet op de ernst van de geuite beschuldigingen had verweerster niet zomaar mogen afgaan op de mededelingen van haar cliënt. Verweerster heeft voorts ter onderbouwing van haar stelling dat klaagster de wederpartij heeft beschuldigd van voornoemde strafbare feiten verwezen naar bijlagen waaruit de beschuldiging evenwel geenszins blijkt. Het had op haar weg gelegen om, toen de stukken waaruit de stelling zou blijken niet door haar cliënt werden aangeleverd, de betreffende passage in de brief aan te passen.

            Aldus heeft verweerster naar het oordeel van de raad gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

 

5.4.            De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster het hof doelbewust van leugenachtige informatie heeft willen voorzien. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

5.5       De raad komt dan ook tot de slotsom dat klachtonderdeel 2 gegrond en de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond moeten worden verklaard. De raad is van oordeel dat     in deze, mede gelet op het feit dat verweerster in haar brief van 12 januari 2010 er blijk van heeft gegeven de onjuistheid van haar handelen in te zien, een enkele waarschuwing passend is.

 

6.         Beslissing

 

De raad verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond en het klachtonderdeel 2 gegrond en legt ter zake aan verweerster op een enkele waarschuwing.

 

 

Aldus gegeven door W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. drs. P.A.M. van Hoef, L.W.M. Caudri, Chr.M.J. Peeters, L.J.G. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2010.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                            mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,

griffier.                                                                                    voorzitter.

 

 

Verzonden op: 7 september 2010.

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.     Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.     Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.