Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0613

Zaaknummer

M 196-2009

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Kennelijk onjuist optreden of advisering bij de behandeling van de zaak is niet gebleken, evenmin dat de belangen van cliënte daardoor zijn geschaad of konden worden geschaad.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

M196 -2009 Klacht

 

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

 

Beslissing

 

inzake

 

de klacht van

 

klaagster,

 

tegen

 

verweerder,

 

 

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

 

1.         Verloop van de procedure

 

1.1       Bij brief van 10 september 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen  toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

 

1.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 8 februari 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 29 december 2009, waarbij  aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 25 januari 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld. Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

 

 

2.         De feiten

 

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

            Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een erfdienstbaarheidkwestie op basis van een toevoeging. Klaagster heeft een eigen bijdrage betaald van € 705,--. Nadat op 16 mei 2008 het intakegesprek had plaatsgevonden heeft verweerder klaagster brieven gestuurd  op 18 en 26 juni 2008 waarin hij haar juridische positie heeft uiteengezet. Vervolgens heeft verweerder gecorrespondeerd en telefonisch contact gehad met de wederpartij en daarna met de advocaat van de wederpartij. Bij brief d.d. 17 november 2008 heeft verweerder een brief aan klaagster gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij de kwestie met klaagster wil bespreken alvorens de dagvaarding op te stellen. Op 30 november 2008 is verweerder naar het pand van klaagster gegaan teneinde de situatie ter plekke te kunnen       bekijken, maar trof aldaar niemand aan. Bij brief d.d. 14 april 2009 heeft verweerder de concept-dagvaarding aan klaagster toegestuurd.

 

 

3.         De klacht

 

3.1       De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:

 

Verweerder heeft een gunstig slagingsperspectief in het vooruitzicht gesteld in een erfdienstbaarheidskwestie, waarop hij later is teruggekomen door niet te willen dagvaarden. Verweerder heeft uiteindelijk toegezegd te zullen dagvaarden maar heeft dat toch niet gedaan. Verweerder was en bleef voor klaagster nauwelijks bereikbaar. Verweerder heeft klaagster in strijd met de waarheid meegedeeld, dat hij niet tot dagvaarden is overgegaan omdat hij van de receptioniste had gehoord dat het geschil uit de wereld was. Verweerder heeft begin 2009 ingestemd met het onmiddellijk uitbrengen van de dagvaarding, maar ook deze bleef uit omdat verweerder bij nader inzien het nodig vond om getuigen te raadplegen, die niet meer te achterhalen waren. Verweerder laat klaagster in het ongewisse over de vraag of nu wel of niet wordt gedagvaard, mede omdat verweerder niet op telefoontjes van klaagster of anderszins reageert. Verweerder heeft een bedrag van € 705,00 geïncasseerd om de zaak aanhangig te maken, die hij niet aanhangig heeft gemaakt, reden waarom klaagster restitutie van dit bedrag wenst.

 

3.2       Ter toelichting van de klacht is door klaagster het navolgende aangevoerd:

            Verweerder heeft de vraag van klaagster of zij een kans had om de zaak tegen de buurman te winnen volmondig met “ja” geantwoord, waarna klaagster een bedrag van € 705,-- aan verweerder heeft voldaan. Nadat verweerder eerst had toegezegd te zullen gaan dagvaarden weigerde hij dit vervolgens en was hij moeilijk bereikbaar. Op 23 februari 2009 heeft klaagster verweerder een brief gestuurd en zich beklaagd over de gang van zaken, waarna verweerder klaagster telefonisch mededeelde dat hij van de receptioniste had gehoord dat het geschil al uit de wereld was, terwijl klaagster dit nooit aan de receptioniste had medegedeeld. Verweerder heeft vervolgens toegezegd alsnog de  dagvaarding te zullen opstellen, maar wederom bleef dagvaarding uit en verweerder stelde zich plotseling op het standpunt dat er getuigen nodig waren. Vervolgens was verweerder wederom onbereikbaar voor klaagster. De brief d.d. 14 april 2009, met             daarbij gevoegd een conceptdagvaarding, heeft klaagster nimmer ontvangen.

 

4.         Het verweer

 

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:

Verweerder weerspreekt gemotiveerd de juistheid van de hem gemaakte verwijten. Verweerder is niet in gebreke. Bij brieven gestuurd d.d. 18 en 26 juni 2008 heeft          verweerder de juridische positie van klaagster uiteengezet en vraagtekens geplaatst bij het standpunt van klaagster dat er een erfdienstbaarheid zou zijn. Vervolgens heeft verweerder gecorrespondeerd en telefonisch contact gehad met de wederpartij en daarna  met de advocaat van de wederpartij. Bij brief d.d. 17 november 2008 heeft verweerder een brief aan klaagster gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij de kwestie met klaagster wil bespreken alvorens de dagvaarding op te stellen. Vervolgens is er overleg gevoerd tussen verweerder en klaagster, waarbij zij aangaf dat zij hoe dan ook een erfdienstbaarheid wilde laten vaststellen. Op 30 november 2008 is verweerder naar het pand van klaagster gegaan teneinde de situatie ter plekke te kunnen bekijken, maar trof aldaar niemand aan. Er is vervolgens enige tijd geen contact geweest omdat klaagster zich niet kon verenigen met de aanpak. Vervolgens heeft klaagster met het kantoor van verweerder telefonisch contact opgenomen met de mededeling dat er voorlopig geen actie hoefde te worden  ondernomen. Bij brief d.d. 14  april 2009 heeft verweerder de conceptdagvaarding aan  klaagster toegestuurd, waarbij verweerder aan klaagster heeft medegedeeld dat zij namen van getuigen moest doorgeven, hetgeen hij haar al herhaaldelijk had medegedeeld. Het bedrag van € 705,-- betreft de door klaagster betaalde eigen bijdrage. Terugbetaling kan niet aan de orde zijn. Als klaagster een andere advocaat in de arm neemt, zal er een     afrekening moeten plaatsvinden naar rato van de bestede uren. Verweerder was wel voor         klaagster bereikbaar.

 

 

5.         Beoordeling van de klacht

 

5.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van rechtsbijstand door verweerder aan klaagster. De advocaat is voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.

 

5.2       Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het –in overleg met zijn cliënt- te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak  kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

 

5.3       De tuchtrechter toetst in volle omvang. Maar hij zal bij zijn beoordeling rekening  houden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de  behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bijvoorbeeld, met zich brengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk  verwijt. Ook is van belang hoe de advocaat, kort gezegd, met zijn cliënt heeft  gecommuniceerd. Gedragsregel 8 bevat met betrekking tot die communicatie een belangrijke richtlijn.

           

            Klachtonderdeel 1

5.4       De raad stelt vast dat verweerder, nadat op 16 mei 2008 het intakegesprek had  plaatsgevonden, in zijn brief aan klaagster d.d. 26 juni 2008 uitvoerig zijn visie over de zaak en zijn standpunt over de haalbaarheid van de procedure heeft kenbaar gemaakt. Verweerder heeft derhalve naar het oordeel van de raad van meet af aan zijn visie over de  zaak en de (ongewisse) haalbaarheid van een procedure aan klaagster duidelijk gemaakt.  De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder klaagster een gunstig  slagingsperspectief in het vooruitzicht heeft gesteld, noch dat hij daarop later is  teruggekomen.

 

            Klachtonderdeel 2

5.5       Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het intakegesprek heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008 en dat verweerder op 14 april 2009  een conceptdagvaarding aan klaagster heeft toegezonden. Klaagster stelt dat zij de conceptdagvaarding nimmer van verweerder heeft ontvangen en heeft op 4 mei 2009 een klacht ingediend. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij in de periode gelegen  tussen het intakegesprek en het redigeren van de conceptdagvaarding werkzaamheden  heeft verricht waaronder correspondentie, telefonisch contact met de wederpartij, afstemming met de advocaat, descente ter plaatse en overleg met klaagster. Verweerder heeft deze werkzaamheden kennelijk nodig geacht om zich een goed beeld te vormen van  de zaak en te bezien of de zaak buiten rechte zou kunnen worden opgelost. De raad is van  oordeel dat niet is gebleken dat verweerder bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist heeft geopereerd of geadviseerd noch dat de belangen van klaagster daardoor zijn geschaad of konden worden geschaad.

 

            Klachtonderdeel 3

5.6        Verweerder heeft de klacht van klaagster dat hij voor klaagster onbereikbaar was betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond  worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het     oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende  aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is niet het geval.

 

            Klachtonderdeel 4

5.7       Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet tot dagvaarden is overgegaan omdat hij van de receptioniste had gehoord dat telefonisch aan haar was medegedeeld  dat het geschil uit de wereld was. Klaagster betwist dat dit is gezegd. De raad is van  oordeel dat verweerder er beter aan had gedaan om schriftelijk aan klaagster te bevestigen dat telefonisch was medegedeeld dat het geschil uit de wereld was zodat hij niet tot dagvaarding zou overgaan. Dit verzuim van verweerder is echter van onvoldoende gewicht om de conclusie te rechtvaardigen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

            Klachtonderdeel 5

5.8       De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder in de onderhavige kwestie terecht heeft geoordeeld dat in  een procedure getuigenbewijs noodzakelijk zou zijn voor het welslagen van die procedure. Mede gelet op de gehoudenheid om in verband met de bewijsaandraagplicht in de dagvaarding de namen van getuigen te noemen mocht verweerder zich naar het  oordeel van de raad op het standpunt stellen dat eerst tot dagvaarding zou kunnen worden overgegaan zodra klaagster namen van getuigen aan hem had doorgegeven.

 

            Klachtonderdeel 6

5.9       De klacht dat verweerder klaagster in het ongewisse laat over de vraag of nu wel of niet wordt gedagvaard, mede omdat verweerder niet op telefoontjes van klaagster of anderszins reageert, is door klaagster naar het oordeel van de raad onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd zodat dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan.

 

            Klachtonderdeel 7

5.10     Verweerder heeft de zaak van klaagster op toevoegingsbasis behandeld en een bedrag  van € 705,-- ter zake de aan klaagster opgelegde eigen bijdrage in rekening gebracht, welk bedrag klaagster heeft betaald. De eigen bijdrage is klaagster aan verweerder     verschuldigd ongeacht de vraag of verweerder al dan niet tot dagvaarding is overgegaan. Indien klaagster de zaak aan een andere advocaat in behandeling geeft kan die opvolgend  advocaat de toevoeging overnemen zonder dat daaraan voor klaagster bijkomende kosten verbonden zijn. Voor restitutie van het bedrag van € 705,-- is dan ook geen aanleiding.

 

De raad komt tot de slotsom dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is.

 

 

6.         Beslissing

De raad verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, H.C.M. Schaeken, Th. Kremers, L.J.G. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 12 april 2010.

 

 

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                        mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                                voorzitter.

 

 

Verzonden op: 13 april 2010.

 

 

 

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

 

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.