Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0261
Zaaknummer
5490
Inhoudsindicatie
Verwijt aan verweerder te zijn gaan optreden, eerder voort te zetten, familielid van zijn cliënt, weten familielid eerst is geadviseerd. Gegrond.waarschuwing.
Uitspraak
15 januari 2010
No. 5490
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
klaagster,
tegen:
verweerder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 april 2009, onder nummer 08-260A, aan partijen toegezonden op 21 april 2009, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder onderdeel a gegrond en onderdeel b ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 mei 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 november 2009, waar klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en verweerder zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a. nadat hij klaagster had bijgestaan, tegen haar is gaan optreden en de belangen van haar wederpartij is gaan behartigen;
b. de bijstand van de wederpartij van klaagster heeft gecontinueerd.
4. De feiten
4.1 In de onderhavige zaak gaat het om het volgende:
4.1.1. De raad heeft vastgesteld dat verweerder, als vaste advocaat van de echtgenoot van de halfzus van klaagster, hierna B., op verzoek van B. omstreeks januari 2007 bij klaagster thuis heeft gesproken met onder meer klaagster over de juridische implicaties van het overlijden van de vader van klaagster. Gesproken werd onder meer over de eigendomsrechten en gebruiksrechten van een chalet dat zich bevond op de aan B. in eigendom toebehorende camping, welke camping ook betrokken was in de nalatenschap van de vader van klaagster. Nadat een geschil tussen klaagster en B. was gerezen over onder meer de gebruiksrechten van dit chalet heeft klaagster zich tot een (andere) advocaat gewend. Namens klaagster heeft deze advocaat bezwaar gemaakt tegen het optreden van (een kantoorgenote) van verweerder namens B. in het geschil tegen klaagster in september 2007.
Hierop heeft klachtonderdeel a. betrekking. Volgens verweerder heeft hij niet voor klaagster opgetreden en bovendien geen vertrouwelijkheden van klaagster vernomen tijdens de twee gesprekken die hij met haar heeft gevoerd. De raad heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat klaagster er vanuit mocht gaan dat verweerder optrad als haar advocaat zodat het verweerder niet vrijstond tegen klaagster op te treden.
4.1.2. Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft de raad het volgende vastgesteld:
Klaagster heeft in december 2007, in de wetenschap dat de heer B. op dat moment niet door een advocaat werd bijgestaan, een kort geding aanhangig gemaakt jegens de heer B. De behandeling van het kort geding vond op zeer korte termijn, te weten binnen twee à drie dagen na de dagvaarding plaats. Verweerder heeft de heer B. bij de behandeling van dit kort geding bijgestaan. In het kader van het kort geding is tussen klaagster en de heer B. een mediationtraject afgesproken. Verweerder is de heer B blijven bijstaan in het mediationtraject.
5. De beoordeling
5.1 Verweerder heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het beroep van klaagster ziet alleen op klachtonderdeel b. Klaagster heeft geen grieven aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten aangaande klachtonderdeel b, welke feiten voor het hof bij de beoordeling uitgangspunt vormen. Een door klaagster gestelde onvolledigheid van de feiten behoeft niet te worden besproken, hetgeen uit de beoordeling van het hof blijkt.
5.2 Klaagster voert als grief aan tegen het oordeel van de raad ten aanzien van klachtonderdeel b dat, hoewel verweerder volgens het oordeel van de raad op grond van klachtonderdeel a. niet tegen klaagster had mogen gaan optreden, het verweerder wel vrij stond de in december 2007 eenmaal aangevangen bijstand voort te zetten. Klaagster stelt dat gegrondverklaring van klachtonderdeel a tot gevolg heeft dat b ook gegrond dient te worden verklaard.
5.3 Verweerder heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat het hem vrijstond ten behoeve van de heer B. tegen klaagster in kort geding, en nadien bij de mediation, op te treden, omdat
- hij niet haar advocaat was (geweest) zodat geen belangenconflict kon spelen, en
- klaagster misbruik maakte van de ontstane situatie, namelijk door op zeer korte termijn een kort geding tegen B. aanhangig te maken, wetende dat B. geen advocaat had.
Onder die omstandigheden kon verweerder, zo stelt hij, de belangenbehartiging van zijn vaste cliënt in deze zaak weer ter hand nemen.
5.4 Het eerste door verweerder opgeworpen verweer in appel is een inhoudelijk bezwaar tegen de feitenvaststelling en de beoordeling van de raad op klachtonderdeel a, waartegen verweerder, ondanks de mogelijkheid die hij daartoe had, geen beroep heeft ingesteld. Omdat verweerder derhalve dient te worden aangemerkt als advocaat van klaagster, stond het hem niet alleen niet vrij om tegen klaagster te gaan optreden (klachtonderdeel a), maar, zo stelt klaagster dus terecht in hoger beroep, evenmin om zodanig optreden voort te zetten. De omstandigheden, zoals door verweerder gesteld, dat klaagster inmiddels werd bijgestaan door een andere advocaat, dat B. nog geen advocaat had en dat op korte termijn werd gedagvaard, zijn onvoldoende om zijn optreden voor de heer B. te rechtvaardigen.
Daarom is het hoger beroep tegen de beslissing op klachtonderdeel b gegrond en dient die beslissing vernietigd te worden.
5.5 Alle omstandigheden in aanmerking nemende, in het bijzonder gelet op het feit dat klachtonderdeel b sterk in verband staat met klachtonderdeel a, acht het hof geen termen aanwezig een zwaardere maatregel dan de door de raad opgelegde maatregel van enkele waarschuwing op te leggen. Dit onderdeel van de beslissing zal het hof bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 april 2009 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- verklaart klachtonderdeel b alsnog gegrond, en
- bekrachtigt voor het overige.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, T.A.W. Sterk, W.K. van Duren, M.M.H.P. Houben, leden in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2010.