Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA0888

Zaaknummer

R. 3299/09.131

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft bijstand verleend in een arbeidskwestie. Klaagster verwijt hem haar onjuist geadviseerd te hebben. Ten onrechte is hij er vanuit gegaan dat zij een WW uitkering ontvangt.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Bijzondere omstandigheden van het geval. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 PROCEDUREVERLOOP

1.1  Bij brief van 3 april 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam. Het dossier is bij de Raad binnengekomen op 8 september 2009.

1.2  De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet op het kantoor van de griffier ter inzage van partijen hebben gelegen.

1.3  De behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 15 februari 2010 waarbij klaagster en verweerder zijn verschenen.

 

FEITEN

2.1  Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een arbeidsgeschil met de Gemeente X., die klaagster na een langdurig dienstverband had ontslagen in verband met de weigering van klaagster de haar aangeboden arbeid te verrichten. De salarisbetaling was al op 23 juli 2007 gestaakt.

2.2  Verweerder is in de loop van 2008 een procedure gestart bij de Rechtbank Rotterdam, sector kanton en de kennelijke onredelijkheid van het ontslag ingeroepen, herstel van het dienstverband gevorderd, alsmede doorbetaling van het salaris.

2.3  De werkgeefster van klaagster heeft in die procedure verweer gevoerd.

2.4  Op 25 september 2008 is er een comparitie bij de kantonrechter geweest, waarbij klaagster met haar werkgeefster tot een minnelijke regeling is gekomen. De regeling hield in dat de werkgeefster de opzegging van de arbeidsovereenkomst zou intrekken en een ontbindingsverzoek op neutrale gronden zou indienen. De arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden onder de verplichting tot betaling door de werkgeefster van klaagster van een bedrag van € 5.000,00 bruto en een tegemoetkoming in de advocaatkosten. De bereikte overeenstemming is neergelegd in het proces-verbaal van de comparitie.

2.5  Bij beschikking van 1 oktober 2008 heeft de kantonrechter conform de bereikte overeenstemming de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 oktober 2008 en bepaald dat de voormalig werkgeefster aan klaagster een vergoeding zal betalen van € 5.000,00 bruto.

 2.6  Bij brief van 24 december 2008 heeft het UWV de door klaagster aangevraagde WW-uitkering afgewezen in verband met het niet voldoen aan de referte-eis.

 

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet gewezen heeft op het feit dat zij niet in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering aangezien zij niet aan de voorwaarden, meer in het bijzonder de referte-eis, voldeed. Verweerder heeft klaagster daarmee onjuist geadviseerd, ten gevolge waarvan klaagster onder valse voorwendselen ingestemd heeft met een regeling van de zaak bij de kantonrechter. Verweerder had doorbetaling van klaagsters salaris vanaf 23 juli 2007 moeten bereiken of een ontslagvergoeding waarbij rekening gehouden zou zijn met het langdurig dienstverband van klaagster.

 

VERWEER

4.1  Verweerder heeft aangevoerd dat het er in de zaak van klaagster om ging of de werkzaamheden die klaagster per 23 juli 2007 door haar voormalig werkgeefster kreeg aangeboden passend waren of niet. Uit een second opinion van het UWV bleek dat de aangeboden werkzaamheden als passend beschouwd konden worden.

4.2  De zaak van klaagster was verder gestoeld op de veronderstelling dat een leidinggevende haar stellingen ondersteunde. Bij dupliek werd een verklaring van deze leidinggevende overgelegd die het standpunt van de wederpartij ondersteunde.

4.3  Tijdens de comparitie bleek de kantonrechter weinig te voelen voor het standpunt van klaagster. Verweerder schatte in dat de vordering van klaagster zou worden afgewezen en dat een proceskostenveroordeling zou volgen.

Pas bij comparitie werd door de kantonrechter het idee van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst naar voren gebracht.

4.4  Verweerder heeft naar zijn mening met de getroffen schikking het hoogst haalbare behaald voor klaagster. Verweerder heeft de gevolgen van de schikking uitvoerig met klaagster besproken en haar er op gewezen dat hij het verkrijgen van een WW-uitkering niet kon garanderen.  

 

BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1  Vaststaat dat de namens klaagster gestarte procedure tegen haar werkgeefster als inzet had het aanvechten van het ontslag, herstel van de dienstbetrekking en loondoorbetaling en niet de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verweerder heeft verder ter zitting verklaard niet expliciet met klaagster gesproken te hebben over de referte-eis, doch haar wel gewezen te hebben op de onzekerheid over het al dan niet verkrijgen van een WW-uitkering.

5.2  In aanmerking nemende het door verweerder geschetste – door klaagster niet weersproken – verloop van de comparitie bij de kantonrechter, dat het in casu niet ging om een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en niet is komen vast te staan dat verweerder garanties verstrekt heeft omtrent het verkrijgen van klaagster van een WW-uitkering, acht de Raad het op dat moment niet noemen van de referte-eis niet klachtwaardig.

Verweerder heeft door wel te wijzen op het risico omtrent het al dan niet verkrijgen van een WW-uitkering voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster.

5.3  De klacht is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

6. De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.C. van den Dries, mr. W.J. Hengeveld, mr. H.E. Meerman, leden, in aanwezigheid van mr. A.H. van Haga, plv. grif­fier, en uitgespro­ken ter openbare zit­ting van 26 april 2010.

 

 

 

griffier                                                                                               voorzitter

 

 

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipli­ne.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren tot 15.00 uur.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

 

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.