Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2010

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0747

Zaaknummer

10-39

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Klaagster kan verweerder in bedoelde hoedanigheid niet verwijten, dat zij door zijn handelwijze in hoger beroep is moeten gaan. Het is een advocaat toegestaan om brieven waarin sommaties met een rechtsgevolg worden gedaan rechtstreeks aan de wederpartij toe te zenden.

Uitspraak

10-39

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Inzake:

klaagster

wonende te [woonplaats],

tegen:

mr. Y,

advocaat te Z,

verweerster

1.

Klaagster heeft bij brieven d.d. 15 september 2009 en 21 oktober 2009 bij de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Arnhem een klacht tegen verweerster ingediend. Genoemde deken heeft de klacht onderzocht. Na afronding van dit onderzoek is de klacht met de bijgevoegde stukken bij brief d.d. 23 maart 2010 ter kennis van de raad gebracht. De stukken zijn op 25 maart 2010  door de raad ontvangen.

2.

De klacht luidt als volgt:

Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door als advocaat van de wederpartij van klaagster op de volgende wijzen de grenzen van de vrijheid, die zij als advocaat van de wederpartij heeft, te overschrijden:

a.

verweerster bedient zich van gegevens waarvan zij weet dat zij deze onjuist zijn en schaadt zodoende de privacy en de goede naam van verweerster, waardoor klaagster nadeel ondervindt;

b.

verweerster behartigt de belangen van haar cliënt op zodanige wijze, dat klaagster en ook de rechtbank onjuist worden geïnformeerd;

c.

verweerster informeert derden onnodig waardoor klaagster nadeel ondervindt;

d.

door het optreden van verweerster wordt klaagster genoodzaakt in hoger beroep te gaan met alle financiële gevolgen van dien;

e.

verweerster zendt klaagster onterechte sommaties, die zij zou moeten richten aan de advocaat van klaagster, die verweerster negeert en met wie zij niet wil communiceren;

f.

door haar optreden schaadt verweerster de gezondheid van klaagster;

g.

verweerster maakt zich schuldig aan alle verweten gedragingen, ook nadat klaagster deze klacht bij de deken heeft ingediend.

3.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

4.

De klacht betreft het optreden van verweerster in 2008 als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster, de heer A., bij de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarin partijen waren gehuwd. Op 9 juni 2004 heeft de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking plaatsgevonden. Klaagster bewoonde vanaf januari 2003 alleen de voormalige echtelijke woning te Duiven, hierna: echtelijke woning. Op de woning rustte een hypotheek, die bij de Rabobank was afgesloten. Bij eindarrest van 3 februari 2009 heeft het gerechtshof Arnhem klaagster ondermeer veroordeeld tot  medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning en heeft het gerechtshof bepaald, dat klaagster in dat kader aan een ieder toegang tot de woning dient te verlenen en dat zij de verkoop van de woning op geen enkele wijze dient te hinderen, dit op straffe van een dwangsom van € 25.000,- , voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van

€ 100.000,-. Bij brief van 19 mei 2009 heeft de Rabobank aan A. medegedeeld, dat - omdat de achterstanden verder waren opgelopen - de Rabobank de financiering met onmiddellijke ingang opzegt. De achterstallige rente bedroeg tot 1 mei 2005 € 39.127,07. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Arnhem d.d. 13 augustus 2009 is bepaald dat makelaar Joosten te Zevenaar in opdracht en voor rekening van beide partijen zal bemiddelen bij de verkoop van de echtelijke woning en is bepaald, dat klaagster binnen één week na een daartoe strekkend verzoek van de makelaar haar medewerking dient te verlenen aan het maken van foto’s van het in- en exterieur van de woning inclusief de kinderkamers, teneinde deze op de gebruikelijke wijze op de gebruikelijke verkoopsites te plaatsen. Voorts is bepaald, dat klaagster voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in strijd met bovenvermelde veroordeling handelt aan A. een dwangsom verbeurt van € 500,- tot een maximum van

€ 25.000,-. Op 21 augustus 2009 is het kortgedingvonnis aan klaagster betekend. Bij brief d.d. 9 oktober 2009 heeft verweerster klaagster rechtstreeks aangeschreven. In deze brief is ondermeer het volgende opgenomen:

“In de afgelopen periode heeft de door de voorzieningenrechter benoemde makelaar (de heer A.T.G. Joosten) diverse pogingen ondernomen om met u in contact te komen om een afspraak te maken voor de bezichtiging in het kader van de verkoopopname van de woning….

Op zijn schriftelijk verzoek aan u d.d. 8 september j.l. om contact op te nemen met zijn kantoor teneinde een afspraak te maken voor de bezichtiging en opname van de woning is op 15 september j.l. schriftelijk gereageerd door uw advocaat mr. S. De strekking van zijn brief is mij niet geheel duidelijk. Voor zover het uw insteek is om de opname pas na het realiseren van het schilderwerk te laten plaatsvinden, bericht ik u dat cliënt daar niet mee in hoeft te stemmen (en dat ook niet doet), nu het kort gedingvonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bovendien heeft de voorzieningenrechter met betrekking tot het schilderwerk geen veroordeling uitgesproken, noch een voorziening getroffen.

Namens en in overleg met de heer Joosten deel ik u mede dat hij zich nogmaals ten uwen huize zal vervoegen en wel op woensdag 21 oktober a.s. om 13.30 uur.

….

Voor zoveel nodig sommeer ik u aan de heer Joosten toegang te verlenen en hem de omschreven faciliteiten te verlenen.

….

In het geval dat het u absoluut onmogelijk is om de heer Joosten op het aangegeven tijdstip te ontvangen, kunt u dat aan mij per e-mail, fax of brief, danwel per telefoon doorgeven…..

Aan uw advocaat, mr.  S., en aan makelaar de heer Joosten, zend ik rechtstreeks een afschrift van deze brief.

.....”

5.

Tot haar verweer heeft verweerster het volgende naar voren gebracht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

Verweerster begrijpt niet waarop klaagster doelt. Bij de behartiging van de belangen van haar cliënt heeft verweerster zich bedient van informatie, die haar door A. was verschaft en aan de juistheid waarvan zij niet behoefde te twijfelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b:

Het is voor verweerster onmogelijk om op het op dit klachtonderdeel gemaakte verwijt te reageren, nu verweerster nalaat het onderwerp van de onjuiste informatie te noemen. Verweerster ontkent de rechtbank onjuist te hebben geïnformeerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

Verweerster ontkent derden onjuist of onnodig te hebben voorgelicht. Daar waar nodig was heeft verweerster een verschrijving gecorrigeerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel e:

Conform het bepaalde in de gedragsregels voor advocaten heeft verweerster niet rechtstreeks met klaagster gecommuniceerd, behalve voor zover het aanzeggingen met een rechtsgevolg waren. In dat geval heeft verweerster kopieën van deze brieven aan de advocaat van klaagster gezonden.

Ten aanzien van klachtonderdeel f:

Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en is zich er niet van bewust, dat zij de belangen van klaagster onnodig zou hebben geschaad en dat zij de privacy of de goede naam van klaagster zou hebben geschonden of haar gezondheid zou hebben benadeeld.

6.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt.

Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft medegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. Ook is het daarbij niet van belang dat de wederpartij zich door uitlatingen van de advocaat gekrenkt zou kunnen voelen. Hij dient zich slechts te onthouden van voor anderen krenkende beweringen indien hij in gemoede niet kan menen dat deze in het belang van zijn cliënt nodig zijn.

De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de voorzitter in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar aanleiding van de diverse klachtonderdelen als volgt:   

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

Dit klachtonderdeel is door klaagster niet nader geconcretiseerd of toegelicht. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag en is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b:

Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond nu klaagster nalaat de gegevens te noemen waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

Dit klachtonderdeel is door klaagster niet aannemelijk gemaakt, zodat het kennelijk ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel d:

Klaagster kan verweerster onmogelijk verwijten, dat zij door de handelwijze van verweerster in hoger beroep heeft moeten komen. Het is immers de taak van verweerster om de belangen van de wederpartij van klaagster te behartigen. De advocaat van klaagster heeft in hoger beroep alle bezwaren van klaagster tegen de beslissing in eerste aanleg naar voren kunnen brengen. Derhalve is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e:

Het is een advocaat toegestaan om brieven waarin sommaties met een rechtsgevolg worden gedaan rechtstreeks aan de wederpartij toe te zenden.

Niet gebleken is, dat verweerster andersoortige brieven rechtstreeks aan klaagster heeft gezonden en dit is door klaagster ook niet gesteld. Klachtonderdeel e is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen f en g:

Nu de klachtonderdelen a t/m e kennelijk ongegrond volgt daaruit, dat ook de klachtonderdelen f en g kennelijk ongegrond zijn.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

De klacht van klaagster tegen verweerster is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 23 april 2010 door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter van de raad van discipline in het Rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 23 april 2010.

voorzitter